Inloggen
voeg je beschouwing toe

Beschouwingen

De Strijkkwartetten van Béla Bartók

Soms is een compositiecyclus van een componist bijzonder geschikt om aan de hand daarvan de ontwikkelingsgang van de auteur te volgen en te constateren in welke opzichten de uitdrukkingswijzen en de zeggingskracht van de componist zich in opwaartse lijn manifesteren.

Ik denk dan bijvoorbeeld aan de strijkkwartetten van Haydn en aan de pianosonates van Beethoven. Datzelfde geldt voor de Zes Strijkkwartetten van Béla Bartók. In deze serie kamermuziekwerken vindt men een bijna volmaakte weerspiegeling van de inhoudeljke ontwikkeling in Bartóks werk.

Elk van deze strijkkwartetten representeert een belangrijke fase in stilistisch opzicht bij deze componist, en tezamen vornmen zijn strijkkwartetten een beeld dat het hele gebied van zijn composities omvat.
Elk van deze zes strijkkwartetten vertoont een volstrekt eigen karakter. De onderlinge verscheidenheid voor wat de muzikale inhoud betreft is bijzonder groot, en geeft een uitstekend beeld van de veelzijdigheid en orginaliteit waarmee Béla Bartók was begiftigd.

Béla Bartók, in 1881 geboren, wordt al vroeg door muziek gegrepen. Tijdens zijn studie aan de Muziekacademie van Boedapest (piano en compositie) houdt hij zich bezig met de werken van Brahms, Liszt en Richard Strauss. Dat is goed hoorbaar in zijn eerste composities.

Als Bartók zevenentwintig jaar is componeert hij zijn Eerste Strijkkwartet. Het zal misschien minder vaak worden uitgevoerd dan de overige vijf, toch valt nu al de originaliteit van het werk op. Nu al blijkt, en dat zal zich in de volgende kwartetten steeds sterker openbaren, Bartóks gedegen kennis van het strijkinstrument, dat hij soms op een hoogst ongebruikelijke en onvermoede wijze weet te gebruiken.

Uit het eerste deel van het Eerste Strijkkwartet blijkt dat zijn studietijd nog niet zo ver achter hem ligt. Dat deel is een fuga, die wat schools aandoet wat de constructie betreft, maar uitmunt in melodische rijkdom, een aspekt dat later wat meer op de achtergrond komt.
Typisch romantisch in dit werk vind ik de "opstapeltechniek". Daarmee bedoel ik de apotheosevorming van het laatste deel, die de kroon op het geheel spant.

Het Tweede Strijkkwartet ontstaat in 1917 en geeft al een duidelijk ander beeld dan het Eerste. Het werk is als een hoogtepunt in de eerste scheppingsperiode te beschouwen.
Het is een sterk verdicht stuk, gemeten naan de muzikale uitdrukking. Het Rondo-achtige Allegro uit dit kwartet doet denken aan het "Allegro Barbaro", een stuk voor piano uit 1911, waaruit voor het eerst Bartóks nieuwe componeerwijze blijkt.
Het Tweede Strijkkwartet toont ook een voortgaande interesse in de Slavische volksmuzie, waaraan Bartók zich sinds 1905 met veel overgave wijdt.
Ook in dit strijkkwartet ligt het accent op het laatste deel: een geheimzinnig en emotioneel Lento, een ongebruikelijk tempo om een stuk mee te besluiten.

Het Derde Strijkkwartet dateert uit 1927. In de voorbije jaren is de componeerstijl van Bartók volledig veranderd.
Dit Kwartet behoort tot de meest gecompliceerde en minst toegankelijke werken van de componist. De laatromantische lyriek is geheel verdwenen, de muziek klinkt harder, als geëtst in metaal.
Het werk bestaat uit twee delen. Heel manifest in het Derde
Kwartet vordt Bartóks voorliefde voor het kleine interval.
Een voorbeeld daarvan is het thema van de fuga die in dit stuk voorkomt.

Slechts een jaar later, in 1928, ontstaat het Vierde Strijkkwartet. Het stuk is een nog sterkere bevestiging van hetgeen het Derde reeds inhield. Het hele Vierde Kwartet wordt beheerst door één enkele motivische gedachte, een compositietechniek die in die jaren van grote betekenis is.

In dit Kwartet ontwikkelt zich de zogenoemde "brugvorm", een bouwsysteem dat de vijf delen van de kwartet zo groepeert dat het eerste en het vijfde met het tweede en het vierde deel met elkaar in overeenstemming zijn terwijl het derde deel als middenluik van dat geheel fungeert met alle muzikale inhoudelijkheid vandien. Juist dat derde deel, dat zo'n belangrijke rol in het geheel heeft, is een voorbeeld van Bartóks beroemde "Nachtmusik". Onwezenljke en geheimzinnige klanken vullen dit deel, een idioom dat Bartók nog veel in zijn werk gebruiken zal.

Het Vijfde Strijkkwartet ontstaat in 1934. Het is een voor de luisteraar veel toegankelijker werk dan de voorafgaande twee. Er is in dit stuk sprake van een zekere muzikale ontspanning, een stijl die in de daaropvolgende werken steeds belangrijker wordt. Het Scherzo uit het Vijfde Kwartet is een vurige Bulgaarse dans die omlijst wordt door twee langzame en lyrische delen.

Het Zesde Strijkkwartet, het laatste in de cyclus, ontstaat in 1939, en werd voor de emigratie naar Amerika geschreven. De algemene klank in dit stuk is somber, de expressie navrant. De thematische eenheid in het vier delen tellende werk is tot volledige ontplooiing gekomen. Dit werk
is van een pessimistisch gestemd man; de naderende Tweede Wereldoorlog bedrukt Bartók hevig en vervult hem met grote zorg.

In Amerika heeft Bartók geen strijkkwartet meer geschreven.
Mogelijk is de "struggle for live" die hij daar ondervond de oorzaak. Deze periode in Bartóks leven vereist een apart essay.
De erfenis die Bartók in zijn Zes Strijkkwartetten heeft nagelaten is voldoende om ons een beeld te bieden van hetgeen Bartók in muzikale zin heeft bewogen en op welke grootse wijze hij daar uitdrukking aan gegeven heeft.

Schrijver: Wim Brandse, 21 juli 2009


Geplaatst in de categorie: muziek

4.0 met 5 stemmen 786



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)