Inloggen
voeg je beschouwing toe

Beschouwingen

GODSBEELDEN (3)

God wordt in de christelijke belijdenisgeschriften aangeduid als Vader, als Zoon en als Heilige Geest. Bij de woorden "vader" en "zoon" kunnen we ons wel iets voorstellen. Bij "heilige geest" wordt dat moeilijk, zo niet onmogelijk. Voor velen betekent "heiligheid" zoiets als zondeloos, boven het gewone mensdom verheven, maar de kernbetekenis, zowel etymologisch als inhoudelijk, is “heelheid”. Het woord Heiland duidt Jezus aan als heelmaker, heelmeester, hij die het gebroken bestaan weer wil helen. “Heilige geest” duidt op goddelijke heelheid, volmaaktheid en alomvattendheid. Als we zeggen dat God heilig is, drukken we uit, dat "de diepste grond van ons bestaan" tevens de opperste en hoogste som der delen vormt en dat dit Geheel hoog uitrijst bóven die som en dus nog veel hoger boven de delen waaruit die som is samengesteld.

De Heilige Geest is volgens de leer van de meeste christelijke kerken de derde persoon van de drie-eenheid. Maar in het aloude belijdenisgeschrift, het Apostolicum, komt het woord "drie-eenheid" helemaal niet voor. De aanduidingen “vader” en “zoon” zullen wellicht zijn voortgekomen uit de behoefte van mensen om zich bij een transcendente, dus bovenpersoonlijke godheid toch nog iéts te kunnen voorstellen. Daar is, denk ik, weinig op tegen, zolang we ons er van bewust blijven dat het voorstellingen zijn die aan de menselijke verbeelding zijn ontsproten. Maar dat is helaas vaak niet het geval. Beelden die moesten dienen als een substituut voor een onvoorstelbare werkelijkheid, werden gaandeweg beschouwd als realiteit.

De evangelist Johannes laat Jezus zeggen: God is een Geest en die Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en waarheid. Wie mediteert over de onvoorstelbare dimensies van ruimte en tijd, raakt diep onder de indruk van de nietigheid van de mens ten opzichte van de Geest als oorsprong en bestemming van al het bestaande. Laten we eens proberen wat meer reliëf te geven aan de hierboven gebruikte term “bovenpersoonlijk” door de begrippen tijd en ruimte wat te relativeren.

Volgens astronomen bestaat het ons bekende heelal zo tussen de 14 en 18 miljard jaar. Laten we, om wat meer vat te krijgen op zo’n onvoorstelbaar lange tijd, die 18 miljard jaar eens uitzetten op een schaal van één jaar. Stel u voor dat het op dit moment middernacht is op 31 december. Het heelal is dan (op de voorgestelde tijdschaal) precies één jaar eerder ontstaan en wel op 1 januari om nul uur nul. Elke seconde van dit denkbeeldige jaar vertegenwoordigt nu 570 jaren. Op deze tijdschaal zijn de eerste levensvormen op aarde nog maar twee maanden geleden ontstaan, namelijk eind oktober. En de eerste mensachtige wezens kwamen pas een half uur geleden op het toneel, namelijk vandaag , 31 december, om half twaalf. De christelijke jaartelling begon ruim drie-en-een-halve seconde geleden. Wie vandaag zijn tachtigste verjaardag viert, werd niet veel meer dan ééntiende seconde geleden geboren.

En om een idee te krijgen van de kosmische ruimte: het tot nu toe verste melkwegstelsel dat werd waargenomen is zo’n 13 miljard lichtjaren van ons verwijderd. Als we van hieruit een lichtsignaal (met een snelheid van 300.000 km per seconde) naar dat stelsel zouden sturen en als dat daar onmiddellijk zou worden beantwoord met een tegensignaal, dan zouden we toch altijd nog 26 miljard jaar op die reactie moeten wachten. Daar is dus wel even geduld voor nodig.

En dan nu nog even van het onvoorstelbaar grote naar het onvoorstelbaar kleine: naar een van de biljoenen waterstofatomen in ons eigen lichaam. Zo'n atoom bestaat uit niet meer dan een kern met een op grote afstand daaromheen cirkelend elektron. Op grote afstand? Nou ja, verhoudingsgewijs dan. Om dat beter te kunnen zien, moeten we het geheel wat vergroten. We maken in gedachte de kern zo groot als een voetbal en leggen die op het topje van een kerktoren. De baan die het elektron doorloopt heeft dan een straal van zo’n kilometer of tien. Relatief gezien een hele afstand, maar het gaat wel snel. Eén omwenteling van het elektron om de kern duurt het één-miljoenste gedeelte van één-duizend-miljoenste seconde.

Meer dan tienduizendmiljoen jaar aan de ene kant, minder dan één tienduizendmiljoenste seconde aan de andere kant. Een mens leeft op de breuklijn van de tijd: tussen een onvoorstelbaar korte en een even onvoorstelbaar lange tijd, tussen atoom en melkwegstelsel, tussen een verleden waarvan we ons geen begin en een toekomst waarvan we ons geen einde kunnen voorstellen. Vandaar dat ik er moeite mee heb mij bij het woord “God” iets persoonlijks voor te stellen. "Persoonlijk" wordt bijna onvermijdelijk geassocieerd met "menselijk", want alleen mensen bezitten persoonlijkheid. Hoe zou zo'n persoonlijk godsbeeld zich kunnen verdragen met de macro- en microkosmische dimensies waarvan hierboven sprake was. Voor mijn gevoel past daarbij alleen de notie “Geest" – de alle ruimte en tijd omvattende, alles doordringende, levenwekkende Geest. Om met de apostel Paulus te spreken: de Geest waaruit, waardoor en waartoe alle dingen zijn en waarin wij leven, ons bewegen en zijn.
(Wordt vervolgd)

Schrijver: H.P. Winkelman, 26 juli 2011


Geplaatst in de categorie: religie

2.5 met 6 stemmen 145



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)