Inloggen
voeg je beschouwing toe

Beschouwingen

ZIJN OF HEBBEN WIJ ONS BREIN?

Als “ik” nadenk over “mijn” hersenen, wie of wat is dan dat “ik” dat “zijn hersenen” kan inschakelen om over diezelfde hersenen na te denken. Voor de neurowetenschapper Dick Swaab is dat geen vraag: wij ZIJN ons brein! Anderen zijn het daarmee geheel of ten dele oneens: wij zijn méér dan ons brein! Ziehier een kleine bijdrage aan de gedachtewisseling.

Het dilemma “bén ik of héb ik een brein?” wordt m.i. aardig getypeerd in de volgende passage uit het boek van Daniel C. Dennett “Het bewustzijn verklaard”:
“Het probleem met hersenen is klaarblijkelijk dat je, als je erin kijkt, erachter komt dat er niemand thuis is. Het is niet zo dat een deel van de hersenen de denker is die het denkwerk doet of de voeler die voelt. En ook het brein als geheel schijnt voor die speciale rol geen erg geschikte kandidaat te zijn. Dit is een glibberig onderwerp. Kun je zeggen dat hersenen denken? Of dat ogen zien? Of zien mensen met hun ogen en denken ze met hun hersenen? Is er verschil? Is dit slechts een kwestie van grammatica of onthult het een belangrijke bron van verwarring? De gedachte dat een zélf (een persoon of een ziel) wezenlijk verschilt van een brein of een lichaam, is diepgeworteld in onze manieren van spreken en dus ook in onze manieren van denken.”

Over “zelfbewustzijn” schreef Teilhard de Chardin in zijn bekende boek “Het verschijnsel mens”: “Reflexie is – het woord zegt het al – het door een bewustzijn verworven vermogen om zich op zichzelf terug te buigen, zichzelf waar te nemen. Het is niet alleen weten, maar weten dat men weet.”
Teilhard is van mening dat de evolutie zich niét voltrekt door óntplooiing, óntwikkeling van de materie, maar juist door samenvouwing, door inwikkeling, door oprolling, dus door voortdurende integratie van eenvoudiger delen tot complexere gehelen, die – let wel – méér zijn dan een optelsom van de delen. In zijn gedachtegang is (heel kort samengevat) het leven opgerezen uit de op zichzelf teruggebogen materie en is het reflexieve denken – en daarmee het zelfbewustzijn van de mens – opgerezen uit diens op zichzelf teruggebogen bewustzijn. Deze terugbuiging in het individuele bewustzijn zal zich voortzetten in het bewustzijn van de gemeenschap, de mensheid waardoor ook deze het vermogen tot zelfwaarneming en dus tot zelfbewustzijn zal verwerven.

De basis van de geest is dus materieel: zonder hersenwerking geen bewustzijn, laat staan zelfbewustzijn. Maar betekent dat ook dat er niets in mij is dat mijn hersenen overstijgt en dat kan overleven? Om op die vraag een antwoord te vinden, nodig ik u uit voor een gedachte-experiment.

We nemen aan dat de relatie lichaamscel staat tot lichaam vergelijkbaar is met de relatie mens staat tot mensheid. Lichaamscellen (althans de meeste) reproduceren zich, maar sterven ook voortdurend af. De collectiviteit van de cellen – ons lichaam – leeft niettemin voort.
Nu stellen we ons voor – in een gedachte-experiment is dat geoorloofd – dat de lichaamscellen over zélfbewustzijn beschikken. Ze hebben dus weet van hun eigen bestaan en van dat van hun medecellen. Ze weten zelfs, hoewel ze zich daarbij weinig kunnen voorstellen, dat ze samen een lichaam vormen. Maar wat ze zich (nog) niét realiseren, is:
a. dat hun individuele bestaan geen doel is in zichzelf, maar dienstbaar is aan het totaal van álle cellen (het lichaam);
b. dat ze allemaal samen een bewustzijn vormen dat hun eigen bewustzijn overstijgt: het bewustzijn van de mens waarvan zij de bouwstenen vormen.
Zolang individuele cellen deze twee fundamentele waarheden niet hebben ontdekt, hebben ze moeite met de eindigheid van hun bestaan. Vandaar dat ze op de gedachte komen (de wens is er de vader van) dat zij en zij alleen ook na de dood individueel zullen voortbestaan. Zo zoeken ze een “zin van het bestaan”, niet beseffend dat die zin er al dubbel en dwars is: een zin die hoog boven hun individuele bestaan uitreikt. Als ze boven hun eigen beperkte dimensies zouden kunnen uitstijgen en zouden beseffen dat het leven waaraan ze deel hebben niet ophoudt als hun eigen celstructuur wegvalt, dán zouden ze met recht en reden tot de conclusie komen: ons leven gaat verder in hét leven dat wij deelden, het leven van het lichaam, de mens.

De analogie ligt voor de hand. Die betreft de relatie tussen ons individuele leven en dat van de mensheid waaraan wij tezamen gestalte geven. Als het u net zo vergaat als mij, plaatst het de zin en het doel van het leven in een ruimer perspectief dan in dat van ons kortstondig verblijf op dit ondermaanse. U en ik zijn geen blijvertjes. U en ik zullen het leven verlaten, maar hét leven waaraan wij deel hadden gaat in de mensheid verder. Weliswaar zonder ons, maar niet zonder onze inbreng, positief of negatief.

Schrijver: H.P. Winkelman, 25 september 2011


Geplaatst in de categorie: filosofie

3.0 met 3 stemmen 189



Er is 1 reactie op deze inzending:

Naam:
J.J.v.Verre
Datum:
25 september 2011
Email:
jjvverrelive.nl
Met dank voor deze fraaie beschouwing.Ik ben van mening dat we ons brein zijn, maar tevens meer dan wat ons brein is. Wij zijn degenen die ook een onderdeel zijn van het energetisch netwerk dat eindeloos veel breinen verbindt. Breinen die hebben geleefd en nog leven. De manier om in te loggen op dit veld van energie kan het eigen brein ons leren.

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)