Inloggen
voeg je beschouwing toe

Beschouwingen

Gertrude Starink: Zeventien Passages

Zeventien Passages

het sneeuwt en sneeuwt het pad waarlangs ik kwam
lijkt onbetreden niets bewijst mijn komst
de slee onder de buitentrap wordt zelf
een trede en ik weet nu niet eens meer
zeker waar ik geen uur geleden stond

het sneeuwt maar door dit is de tweede laag
de eerste was gevallen voor ik kwam
en welke voorzorg ik ook nam het leek
alsof mijn tocht geen ander doel had dan
het spoor dat mij aan mijn belager bond

de sneeuw was vers ik bleef staan toen ik zag
dat aan de haak waar ik mijn sleutel hang
een vlaggetje een vaan zwart onbesneeuwd
over de zwaar besneeuwde sleutel lag
terwijl elk voetspoor op de grond ontbrak

het zolderraam sneeuwt dicht ik krijg het koud
het hout dat ik heb meegesjouwd brandt zwak
er valt een dode kever uit het dak
ik weet dat ik moet blijven wachten nu
maar niet of hij al hier is of nog komt


Gertrude Starink is geboren in 1947 te Breda.
Haar moeder las haar vaak voor als ze ziek was, wat ze vaak was en dan las haar moeder ridderromans en de poëzie van Lorca voor in het Spaans.

In 1970/1971 verscheen haar dichtbundeldebuut 'De weg naar Egypte' bij uitgeverij Polak, Atheneum en Van Gennep van de uitgever Johan Polak, die haar meteen wilde uitgeven toen hij iets van haar las. Ze was in 1970 met de bundel begonnen, als 23-jarige poëzieliefhebster, die ook de surrealisten had gelezen.
Ze was een knappe jongedame, introvert, geïnspireerd en met een ongekunstelde, heldere stem. Ze was helemaal door het dolle en tijdens een receptie van haar ouders verkocht ze haar bundels aan de gasten. De eerste zin ontstond spontaan, terwijl ze aan het tekenen was: 'Ik heb het koren nog gezien en ook de koning die sindsdien de barre woestenij regeert'. Uiteindelijk schreef ze vijf dichtbundels in dertig jaar met in totaal 75 gedichten. Alle dichtbundels heten 'De weg naar Egypte', wat op zich al de samenhang aangeeft. De dichtbundels zijn niet alleen in zichzelf symmetrisch opgebouwd, ook spiegelen de bundels elkaar, zelfs tot in het aantal lettergrepen.
Haar eerste bundel verscheen onder haar pseudoniem Ruth Sabatier.
Ruth komt van haar meisjesnaam Ruth Smulders en Sabatier verwijst naar de minnares van Charles Baudelaire, Madame Sabatier.
Dat ze zeer belezen was, is duidelijk en dan met name in de Egyptische mythologie en de Egyptische geologie, gewoonten en gebruiken.
Kees Fens noemde haar poëzie 'de bezwerende kracht van het symbolisme en de herhaling, zoals A. Roland Holst dat ook deed'.
Voorts gebruikte ze veel mythische, magische beelden, zoals de ouroboros en de lotus. Ook godennamen als Ra, Isis, Toth, Osiris en Maät.
Het ontbrak haar oeuvre aan voldoende aandacht, mede omdat haar werk achtergrondkennis vereiste, waar niet iedereen over beschikte of wilde beschikken.
Haar poëzie is een klacht tegen de onmogelijkheid van de liefde.
De vier opvolgende bundels verschenen bij uitgeverij Querido.
Voor haar derde bundel met als ondertitel 'Een passage 1985 - 1993' ontving ze de Herman Gorterprijs. De jury vond het 'hoogst intrigerende poëzie'.
Met haar vijfde bundel werd ze genomineerd voor de VSB Poëzieprijs.

Ze werkte bij de KRO-radio als freelance-medewerkster voor literaire programma's.
Ze was getrouwd met Jan Starink, die ook voor de KRO-radio werkte en die op haar middelbare school haar leraar Nederlands is geweest. Rond 1985 verhuisde het echtpaar naar St. Ives, Cornwall, waar ze een antiquarische boekhandel hadden. Er pasten hooguit drie mensen in het winkeltje en hun huisje stond deels in het water. Ze maakte daar ook beeldend werk, zoals schilderijen en collages.

Ze was een praktische vrouw.

In 1990 publiceerden ze samen de vertaling van 'Tristram Shandy' van de 18-de eeuwse satiricus Laurence Sterne, iets wat men altijd voor onmogelijk hield.
Ze tekende haar gedichten vaak op briefkaarten, die ze dan naar haar vrienden stuurde.

In 2002 stierf zij aan kanker. Ze is in St. Ives begraven en haar man keerde naar Nederland terug, waar hij in een appartement in hartje 's-Hertogenbosch ging wonen.

Gerrit Komrij gaf haar nog een sneer mee, door te stellen dat haar dichtwerk zelfbegoocheling was, dat anderen het haar zouden hebben aangepraat dat ze poëzie bedreef, maar Anneke Brassinga weerlegde deze smakeloze, oppervlakkige prietpraat.

Schrijver: Joanan Rutgers, 30 november 2011


Geplaatst in de categorie: literatuur

3.6 met 5 stemmen 195



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)