Inloggen
voeg je beschouwing toe

Beschouwingen

Elisabeth Zernike: Rondeel

Rondeel

Het is mij alreeds om het even
In 't wrede spel van mijn en dijn,
Dat alle ogen elders zijn
En geen mij inspint in zijn leven.

Straks wordt ik ruchteloos weggeheven
Uit deze wisselende schijn.
Het is mij alreeds om het even,
Dat alle ogen elders zijn.

Dat niemand zich voelt heengedreven
Naar het beperkt en schraal domein,
Waar als een wel in de woestijn
Mijn hart nog altijd zich wil geven;
Maar 't is mij alreeds om het even.

Elisabeth Zernike is geboren in 1891 te Amsterdam.
Ze was de dochter van Carl Friedrich August Zernike en Antje Diepering. Haar vader was schoolhoofd van een lagere school en een pedagoog. Beide ouders waren afgestudeerd op wiskunde. Het onderwijsgezin telde zes kinderen, waarbij het vergaren van kennis, de studie, op een hoog peil stond.
Ze ging naar de Vrije Gemeente, een kerkstroming, die geloofde in de gelijkwaardigheid van de wereldgodsdiensten.
Ze bezocht net als haar andere zussen de meisjes-HBS in Amsterdam. Haar zus Anne ging naar het gymnasium, ik ben er niet zeker van, maar ik vermoed dat zij dat ook deed, gezien haar literaire carrière.
Haar zus Anne schreef een boek over Rainer Maria Rilke en ze was de eerste vrouwelijke dominee in Nederland, in de Doopsgezinde Gemeente te Bovenknijpe, De Knipe bij Heerenveen. Ze was gepromoveerd en getrouwd met de kunstschilder Jan Mankes, met wie ze in Eerbeek hun zoon Beint kregen. Haar man overleed vijf jaar na het huwelijk aan tuberculose.

Ze was ook de zus van de drie jaar oudere broer Frits, die in 1959 de Nobelprijs voor Natuurkunde ontving, vanwege zijn werk aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Zij woonde trouwens van 1920 tot 1930 samen met haar broer Frits, in Groningen, tot hij trouwde.

Hoogstwaarschijnlijk is Elisabeth nooit getrouwd, getuige ook het bovenstaande gedicht.
Ze publiceerde o.a. in 'Onze Eeuw', een maandelijks tijdschrift voor staatkunde, letteren, wetenschap en kunst, in 'De Gids' en in het 'Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde'.
In 1919 debuteerde ze met 'Het schamele deel'.
In 1921 ontving ze de Haagsche Postprijs (later de C.W. van der Hoogtprijs) voor haar boek 'Een vrouw als zij'. Een citaat daaruit luidt: 'Ik geloof niet, dat het God wat zal kunnen schelen, als er een God is, of ik fatsoenlijk ben geweest.'. Ze was daarmee de eerste vrouw, die voor haar schrijfwerk werd onderscheiden.
In 1925 schreef ze 'Enkele opmerkingen over Oscar Wilde' in De Gids.
In 1949 ontving ze de Amsterdamse prijs voor het beste gedicht, dat ze schreef voor de dochter van prins Willem, Maria van Oranje; het heet: 'En toen wij afscheid namen...'.

Pas in 1950 verscheen haar dichtbundeldebuut 'Dralend afscheid' bij Querido, waar later ook 'Het uur der stilte' verscheen.
In 1956 verscheen 'Kleine drieklank'. Ze schreef tientallen romans en ze schreef ook gedichten voor het jeugdtijdschrift 'Kampvuur'.
In 1964 verscheen 'Bruidstijd' en 'Het harde paradijs'.
In 1966 stierf haar broer Frits, wat hard aankwam.
Zelf stierf ze op hoge leeftijd in het verpleeghuis 'De Stichtse Hof' te Laren. Ze is begraven bij haar broer Frits, maar haar naam wordt nergens vermeld, wat hoogst merkwaardig is, maar wellicht wilde ze dat zelf zo, terug naar de volstrekte, eeuwige anonimiteit.

Schrijver: Joanan Rutgers, 4 januari 2012


Geplaatst in de categorie: literatuur

3.0 met 1 stemmen 210



Er is 1 reactie op deze inzending:

Naam:
Datum:
18 december 2022
Las dit gedicht bijna 70 jaar geleden op school. Is altijd blijven hangen. Heb wel eens geprobeerd iets meer over dichter te weten te komen. Mijn dank voor uw korte biografie.

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)