Inloggen
voeg je beschouwing toe

Beschouwingen

OVER DE CONTINUÏTEIT VAN HET LEVEN (3)

In de vorige aflevering van dit artikelreeksje was sprake van de ononderbroken samenhang waarin het aardse leven zich uitstrekt in ruimte en tijd. Daar valt nog iets meer over te zeggen.

Het leven wordt wel vergeleken met een boom: de wortels, de stam, de takken, de twijgen, de bladeren, de vruchten en zaden, het is één integraal leven. Dat is de samenhang in ruimtelijke zin. Maar er is ook samenhang in de tijd: begonnen als ontkiemend zaad, is er bij de boom jaar in jaar uit sprake geweest van groei en ontwikkeling. Elke herfst vallen de bladeren af, soms rukt een voorjaarsstorm zelfs groene takken van de boom, maar het leven waaraan die bladeren en takken deel hadden gaat ononderbroken door en blijft zich steeds verder ontplooien.

Een ander beeld: het individuele menselijk leven verhoudt zich tot het leven van de menshéid zoals het leven van een afzonderlijke lichaamscel zich verhoudt tot het leven van het organisme waarvan ze een bouwsteen is. Zoals de afzonderlijke cellen waaruit mijn lichaam is opgebouwd, ontstaan en vergaan, terwijl mijn lichaam voortleeft, zo komen en gaan individuele mensen terwijl de menshéid als overkoepelende eenheid voortleeft.

Lichaamscellen kunnen alleen zinvol functioneren in een lichaam. Zo kunnen ook individuele mensen alleen zinvol functioneren in de mensheid. De functionele betekenis van een lichaamscel is in essentie niet haar eigen zelfstandige bestaan en haar eigen materiële structuur, maar haar deelgenootschap en dienstbaarheid aan de ontwikkeling van het "hogere" leven van het lichaam. De cel zal op een zeker moment ophouden te bestaan, maar het leven waaraan ze deel had, waaraan ze dienstbaar was en dat zich ook door háár heen manifesteerde, gaat verder. Zo is ook het leven van iedere mens als persoon eindig, maar het universele menselijke leven waarvan hij/zij deel uitmaakt, het leven van de menshéid, gaat verder. Evenals voor elk van mijn lichaamscellen geldt ook voor mij als persoon dat de zin van mijn bestaan in essentie boven mijzelf uitrijst en te vinden is in mijn deelgenootschap en dienstbaarheid aan de ontplooiing van de mensheid.

Laten we eens een klein gedachte-experiment uitvoeren met de hierboven bedoelde analogie als uitgangspunt.
Uw lichaamscellen reproduceren zich, maar sterven ook voortdurend af. De collectiviteit evenwel van de cellen, uw lichaam, leeft voort. Celinformatie wordt van de ene aan de andere cel doorgegeven en werkt daar nog door als de eerste cel al lang "dood" is. Nu stellen we ons voor dat de afzonderlijke lichaamscellen zich bewust zijn van hun eigen bestaan en dat van hun medecellen. Ze weten zelfs (hoewel ze zich daarbij weinig kunnen voorstellen) dat ze allemaal samen één lichaam vormen. Wat ze zich niét realiseren is:
a. dat hun bestaan geen doel is in zichzelf, maar dienstbaar is aan het totaal van álle cellen (het lichaam) en
b. dat ze als collectiviteit een, hun eigen bewustzijn overstijgend, hóger bewustzijn vormen, namelijk het zelfbewustzijn van een mens.
Zolang de individuele cellen deze twee fundamentele waarheden niet ontdekken, gaan ze twijfelen aan de zin van hun bestaan. Dat willen ze niet en dus bedenken ze een individueel voortbestaan na de dood. Maar dat is helemaal niet nodig want hun leven heeft al volop zin. Het is een zin die veel dieper is en die tegelijkertijd veel hoger boven hun individuele bestaan uitrijst dan ze ooit voor mogelijk hebben gehouden. Als ze maar even boven hun eigen beperkte dimensies zouden kunnen uitstijgen, áls ze maar even een blik konden werpen op het hogere bewustzijn waarvan ze deel uitmaken en waarvan ze zelf de bouwstenen zijn, áls ze maar zouden beseffen dat ze deel zijn van een leven dat niét sterft wanneer hun eigen celstructuur wegvalt, dan zouden ze hun eigen sterven ongetwijfeld als minder tragisch ondergaan. Dan zouden ze met recht en reden tot de conclusie komen: het is niet afgelopen met de dood.

Het is duidelijk hoe we deze analogie kunnen transponeren naar de relatie tussen ons eigen individuele bestaan en het bestaan van de mensheid. De diepe zin van mijn bestaan ligt niet in mijzelf en is niet dat IK eeuwig als individu voortbesta. De diepe zin is, dat ik dienstbaar ben (moet zijn!) aan de collectiviteit die mij overstijgt: de mensheid. Ook voor mij geldt dat ik, als mijn lichaam wegvalt, voortleef in de mensheid. Van die mensheid mogen we, als de analogie opgaat, hopen en verwachten dat ze een collectief, een overstijgend bewustzijn ontwikkelt.

Een transcencent, collectief bewustzijn van de mensheid, is dat niet een al te stoutmoedige veronderstelling? Daarover volgt een slotbeschouwing.

Schrijver: H.P. Winkelman, 12 november 2011


Geplaatst in de categorie: filosofie

4.0 met 5 stemmen 106



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)