Inloggen
voeg je beschouwing toe

Beschouwingen

Marnix Gijsen: Mijn vadertje

Mijn vadertje

Mijn vadertje, hij was rechtvaardigheid,
Hij had den zwaren last op zich geladen, een eerlijk mens te zijn in woord en daad.
Dat is het schone, dwaze kwaad
waar, na ons Here Jezus Christus,
de sterkste man aan ondergaat.

Zijn oog was rustigblauw; een verre zee,
Zijn woord van blijheid soms een plotse fusee
in stalen nacht.
Hij lachte rood en zoende onverwacht
mijn dwaze haren en mijn jong gedacht.

De hoge schepen die de Schelde droeg,
hij wist hun laden vast en schoon te sturen.
Hij had hun namen lief,
om mee te spelen - als een kind naïef;
Karatschi, Pantos, Calcutta,
lijk schoon koralen.
Hij wist de haven; heimwee en verdriet,
bij vroegen morgenmist
en in den avond onder luid en rauw sirenenlied.

Hij heeft de bossen van zijn jeugd bemind,
Hij kende bomen lijk wij mensen kennen,
Hij wist de winden en den oogst,
en wou mijn hand aan 't ruw bedrijf des jagers wennen.
Mijn vadertj' hij was rechtvaardigheid.
Hij had de goede liefde tot de still' en ware dingen.
Onder de schaduw van een dorpse kerk
ligt zijn sobere zerk.
Ik weet hoe zijn gedenken mij gelijk een lichte wolk behoedt.
Zijn rode, bange handen hield hij stervend

Christus tegemoet.


Joannes Alphonsius Albertus Goris oftewel Marnix Gijsen, zijn pseudoniem, is geboren in 1899 te Antwerpen.
Zijn ouders kwamen uit een milieu van kosters, schoenlappers en ambachtslieden. Hij werd streng rooms opgevoed, ook bij de zusters Apostolinnen, de Broeders van de Christelijke Scholen en de Jezuïeten van Sint-Ignatius.
Zijn moeder heette Euphrasia Gijsen, een deel van zijn pseudoniem, het andere deel had hij afgeleid van een protestantse voorvechter, uit protest tegen zijn roomse achtergrond. Hij had vaak ruzie met zijn moeder en op zijn dertiende ging hij samen met zijn broer René naar de Moderne Handelsafdeling van het Sint-Ignatiusgesticht. Met hangen en wurgen kwam hij ook op de Hogere Handelsschool terecht, want hij verdiepte zich liever in de literatuur.

Op zijn achttiende demonstreerde hij met zijn vriend Paul van Ostaijen tegen kardinaal Mercier, wat Paul drie maanden gevangenisstraf opleverde.

Op zijn eenentwintigste publiceerde hij zijn lange gedicht 'Loflitanie van de Heilige Franciscus van Assisië'.
Hij begon zijn literaire loopbaan bij de expressionisten rond het tijdschrift 'Ruimte', direct beïnvloed door Paul van Ostaijen. Marnix werkte voor uitgeverij 'De Standaard', 'Vlaamsch leven' en 'De Eendracht' en hij studeerde aan de Katholieke Universiteit van Leuven, waar hij op zijn zesentwintigste promoveerde als doctor in de geschiedkundige en zedenkundige wetenschappen.
Dat was hem nog niet genoeg, want hij studeerde daarna nog in Freiburg, aan de Sorbonne te Parijs, aan de Londen School of Economics te Londen, aan Het Rijksarchief te Den Haag en aan de Universiteit van Seattle.

In 1925 verscheen zijn dichtbundel 'Het huis' en hij ging op een studiereis naar Amerika, wat in 1927 'Ontdek Amerika' opleverde.
Van 1928 tot 1933 was hij ambtenaar bij de gemeente Antwerpen en op zijn dertigste trouwde hij met Julia de Bie.

Hij schreef ook essays over beeldende kunst; o.a. over het werk van Karel van Mander, Jozef Cantré en Hans Memlinc.

In 1934 ging hij vijf jaar voor de rijksadminstratie van Brussel werken en daarna was hij twee jaar hoofd van het toerisme.
In de oorlog kapte hij met zijn geloofsleven en werd hij een stoïcijnse agnosticus.
Na de oorlog woonde en werkte hij tot 1964 in New York, waar hij een Belgisch Commissaris voor Informatie was.

In 1946 gingen Julia en hij uit elkaar en een maand later trouwde hij met Maria Magdalena Bambust.

In 1947 verscheen zijn debuutroman 'Joachim van Babylon', over een mislukt huwelijk.
In 1951 verscheen zijn sublieme roman 'Klaaglied om Agnes', dat was geschreven voor zijn zus Agnes, die voor hem geboren was en na twee maanden aan tuberculose was gestorven, wat hem o.a. met schuldgevoelens opzadelde.
In 1964 keerde hij voorgoed naar België terug en hij bewoonde het huis 'Orpheus' in Elsene, Brussel.

In 1957 ontving hij de Belgische Staatsprijs voor verhalend proza, in 1969 de Belgische Staatsprijs ter bekroning van een schrijverscarrière en in 1974 de Prijs der Nederlandse Letteren.
Hij was bevriend met de schrijfster Suzanne Lilar.
Hij was redacteur van 'Forum' en later van het 'Nieuw Vlaams Tijdschrift'. Hij publiceerde in: Forum, Nieuw Vlaams Tijdschrift, Dietsche Warande & Belfort, De Gids, Ons Erfdeel, Literatuur, Septentrion en De Nieuwe Stem.

In 1975 werd hij in de adelstand verheven, sindsdien heet hij baron Goris.

Zijn stem klonk warm, liefdevol, zachtaardig, zangerig en verstild.

Hij stierf in 1984 te Lubbeek, Leuven.

Schrijver: Joanan Rutgers, 17 december 2011


Geplaatst in de categorie: literatuur

5.0 met 1 stemmen 591



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)