Inloggen
voeg je beschouwing toe

Beschouwingen

Schijnbaar slordig

(voor Christiaan Karel Appel (1921 - 2006))

Je bent geboren in de Dapperstraat 7 te Amsterdam, waar je vader Jan op de begane grond een kapperszaak had, die ook fungeerde als buurtcentrum.
Je opa was melkboer en je moeder Johanna Chevalier zorgde voor jou en je twee broers.
Op je veertiende maakte je al een stilleven van een fruitmand en een jaar later kreeg je van je gefortuneerde oom Karel schildersbenodigdheden en een schildersezel. Daar was je apetrots op en je fantaseerde serieus over een kunstenaarsbestaan, maar van je ouders moest je meewerken in de kapperszaak, zodat je enkele jaren stond te knippen in andermans kapsels, wat je uitermate vervelend werk vond en na sluitingstijd verdween je altijd eerst voor enkele uren in je stamkroeg om je haren los te schudden.

Oom Karel kwam wel eens kijken wat je zoal schilderde en meestal stond hij perplex over je vaardigheden en hij moedigde je aan om naar de kunstacademie te gaan. Op je eenentwintigste had je een verbeten ruzie met je ouders, omdat je kunstschilder wilde worden en omdat zij daar totaal geen heil in zagen, maar ze wilden je vooral als kapper behouden.
Toch begon je aan de Rijksacademie te studeren, ondanks dat je ouders je daarom op straat hebben gezet. Je bleef twee jaar schilderlessen volgen, wat door kon gaan, omdat je een beurs kreeg via de nationaalsocialist Ed Gerdes, wat niet iedereen zo fair van je vond, maar jij wilde gewoon goed leren schilderen en politieke bewegingen interesseerden je niet, een beetje kort door de bocht, maar het had niets met lompheid te maken, je hongerde nu eenmaal naar het echte werk.
Je raakte bevriend met Corneille en Constant.
Tijdens de hongerwinter vluchtte je vanuit Amsterdam naar Hengelo, waar je broer woonde, want je wilde niet naar Duitsland om daar in de wapenindustrie te moeten werken. Onderweg zag je vele, vermagerde mensen, waar je later tekeningen van maakte, met een brok in je keel en tranen in je ogen.
Na die rot oorlog keerde je zeer verzwakt terug naar Amsterdam, waar je een liefdesrelatie met Truusje kreeg. Je ervoer eindelijk weer echte, warme geborgenheid na al die woedende valsheid van de afreagerende nazi's, die blijkbaar niets anders gekend hadden, gewend waren.
Je werd beïnvloed door het woeste werk van Jean Dubuffet, door Matisse en Picasso.
Truusje kreeg tuberculose en zij is daaraan gestorven, waardoor je volkomen de kluts kwijt was, maar je streed hoe dan ook door. Je verzamelde allerlei soorten afval, waar je kunstwerken van maakte en die je met felle kleuren aankleedde. Er kwam godzijdank een nieuwe vrouw in je leven, de integere, liefdevolle, ongecompliceerde, probleemloze, opgewekte Tony Sluyter.
Op je zesentwintigste had je je eerste solo-expositie in 'Het Heerenhuis' te Groningen en even later richtte je de internationale, moderne-kunst-beweging Cobra op, die opviel door veel fel kleurgebruik en primitieve afbeeldingen, met een voorkeur voor vogels, vissen en apen. Critici vonden het kinderachtig en choquerend, ze voelden zich voor de gek gehouden en ze konden je maar moeilijk serieus nemen, maar ze zagen niet dat je kleurgebruik veel vrolijkheid teweegbracht, ze konden niet wennen aan de slordige vormgeving, na eeuwenlang vormvastheid en veelal realistische schilderijen gekend te hebben.

Na je solo-expositie in het Paleis van de Schone Kunsten te Brussel, maakte je een wandschildering in de kantine van het Amsterdamse stadhuis, maar de etende ambtenaren verslikten zich meerdere keren door het voor hen afschuwelijke uitzicht, dus werd er tien jaar lang behang overheen geplaatst, want de correcte heren vonden je werk wreed, barbaars en afstotelijk. Je bleef echter je eigen koers volgen en na het uiteenvallen van Cobra deed je er nog een schepje bovenop, je maakte extra dikke lagen verf en je werkte nog veel wilder dan eerst, je smeet de kwakken verf op het doek, om je emoties erin te gooien.

Op je tweeëndertigste kwam je internationale doorbraak tijdens de Biënnale van São Paulo en vervolgens in Parijs en New York; in New York schilderde je jazzmusici, ook om het kunstpubliek te tonen dat je wel degelijk kon schilderen en dat het zogenaamde geklieder geen slimme dekmantel was. Je maakte meer abstracte kunst en rond je veertigste woonde je in het Château de Molesmes nabij het middeleeuwse Auxerre.
Je uitspraak 'Ik rotzooi maar wat an!' werd door critici graag negatief uitgelegd, terwijl ze niet snapten dat je daarmee je nederigheid blootlegde.
Op je zevenenveertigste had je eindelijk je grote overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum te Amsterdam, je raakte bevriend met de bourgondische, vrolijke museumdirecteur Rudi Fuchs, die vaak te gast was in je Franse kasteel, waar je gezien je stijgende successen smaakstrelende diners presenteerde met de meest exclusieve Chablis-streekwijnen. Bij iedere slok werd Rudi alsmaar lyrischer over je originele schilderijen, die hem diep in zijn kunstminnende ziel raakten, wat heet, er hemelhoge brandstapels oprichtten, droomkathedralen en ongekende visioenen als de schoonheid van verborgen mineralen. Je reisde met je schilderijen door Canada en Amerika en op een gegeven moment had je vier ateliers; in New York, waar je vooral experimenteerde, in Connecticut, Monaco en Toscane, waar je de experimenten uitwerkte.
Je werkte als een bezetene, niet te stoppen, soms de boel weer verpestend, jezelf dan diep hatend, maar eenmaal op dreef en content met de globale opzet, werd je rustiger, aanvaardde je de offers en de tegenslagen, de stupiditeiten en de dronken wonden, mea maxima culpa!, maar je bleef vechten, ondanks je krankzinnige daden en je terechte zelfvervloekingen.

Door je hartproblemen was je al gedwongen om rustiger te werken, het gooi- en smijtwerk kon niet meer, en op een rustige avond zat je wat te mijmeren in je huis te Zürich, Tony scharrelde wat in de keuken, toen je ineens die laatste, hoogst pijnlijke steek kreeg, wat duidde op een acute hartstilstand, wat je onmiddellijk besefte en als een reflex kneep je je handen samen in een biddend gebaar, maar ook uit verdriet, want je had het aardse leven buitengewoon lief en daarvan getuigde voortaan je kunstzinnige nalatenschap.

Je bent in stilte begraven op het kerkhof Père-Lachaise te Parijs, waar je buren niet de minsten op aarde waren. Heb je gezien hoe veelbetekenend Tony daar naar je knipoogde en hoe Rudi zijn zakdoek vol diep gemeende tranen insmeerde? Heb je begrepen hoe goed het van je was hoe je destijds je kappersfunctie neerlegde en inruilde? Hoe je de mensheid hebt verrijkt als een ware schildersheld met je zielsdiepe, oerkrachtige optimisme?

Schrijver: Joanan Rutgers, 15 februari 2012


Geplaatst in de categorie: schilderkunst

1.5 met 2 stemmen 416



Er is 1 reactie op deze inzending:

Naam:
franck gribling
Datum:
9 oktober 2023
Een kunstenaarsleven in een notendop. Op zich allemaal juist. Alleen is Tony , zover ik weet alleen Partner van Appel geweest in zijn jonge jaren. Daarna kwam Machteld etc

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)