Inloggen
voeg je beschouwing toe

Beschouwingen

Gekkenhuis

Het is opvallend hoe weinig er in de literatuur over persoonlijke dromen wordt geschreven. De psychiater/schrijver/dichter/hervormer Frederik van Eeden heeft mij op het belang van de dromenwerelden gewezen, met name door zijn 'Dromenboek'. Hij heeft jarenlang geprobeerd zijn dromen zo goed mogelijk vast te leggen.

Dat dromen alles zeggen over het eeuwige zielleven, wordt door veel mensen nog steeds betwist met een cliché als 'dromen zijn bedrog'. Sprookjes zijn ook uit dromen ontstaan. Dat het dromenleven vaak volop voer voor kunstenaars is geweest, mag duidelijk zijn. Roesmiddelen kunnen eveneens droombeelden oproepen. Het gekke is dat roesmiddelen vaak gedoogd worden, maar dat de vreemde en gekke beelden uit de dromen angstwekkend worden verdrongen. Op dezelfde wijze wordt moderne, onbegrijpelijke, meestal choquerende kunst geboycot en angstig afgewezen.

Aan de andere kant floreert de thrillerliteratuur enorm, maar dat komt omdat die met een flinke saus realisme is overgoten. Ik durf zelfs te stellen, dat dromerige mensen in deze wakkere maatschappij met argusogen worden aangekeken en dat men zelfs dromers zoals mij het liefste weg zet, in de doofpot stopt. Mijn laatste droom ervoer ik als levensecht en dat zijn de betere dromen, waarop ik kick en wat mij eindeloos kan fascineren, ook al omdat deze dromen uit mijzelf voortkomen en dus vele malen authentieker zijn dan de externe hoosbuien aan beeldinformatie, die wij dagelijks over ons heen krijgen.

Ik droomde dat ik heel erg moe was en de zon bakte aan de hemel. Op een grasveld in een willekeurig dorp strekte ik mijzelf uit, met de handen onder mijn wegdommelende hoofd. Ik deed mijn schoenen uit en na enkele uren slaap liep ik op mijn dunne sokken naar een klein supermarktje. Ik kocht drinkyoghurt met gezonde bifidus culturen en twee nog dampende, heerlijk geurende saucijzenbroodjes. Als toetje had ik mezelf een blik Amstel toebedeeld. In een gangpad schreeuwde een artistiek ogende vrouw in jaren twintig stijl van de 20-ste eeuw naar een onooglijke vrienden: 'Kijk, dát is een artiest!' Ik glimlachte voldaan. Bij de kassa bleek mijn winkelmandje opeens door iemand met van alles en nog wat te zijn volgestopt. 'Dorpshumor!', zei de winkeljuffrouw.

Terug op het grasveld zocht ik naar mijn schoenen, maar ze waren verdwenen. Bij een laaggelegen huis belde ik aan. De eigenaar liet mij binnen en ik mocht tussen zijn voorraad schoenen loeren. Ze zaten er niet bij. 'Je moet eens bij die grote huizen boven het grasveld gaan vragen!', zei de man met een vreemde glimlach. Ik naar zo'n groot huis en kauwend op een saucijzenbroodje belde ik aan. Een oudere, wat verdoofde vrouw liet mij binnen en ik mocht opnieuw tussen allerlei schoeisel gaan neuzen. Weer niks. Het was een heel groot en chic ingericht huis met meerdere verdiepingen, gangen en bijzonderheden.

Toen ik wilde vertrekken werd ik opeens door allerlei andere bewoners tegen gehouden, zonen en dochters. Het waren allemaal gedrogeerde, hallucinerende gekken, die zich angstvallig van de buitenwereld afsloten.

In een woonkamer lag de oudere vrouw in een strakke, zwarte panty met de benen wijd voor een open haard, die niet brandde. Met de gietijzeren pook sloeg ze steeds tegen de schoorsteenpijp, waardoor er betoverend koorgezang ontstond. De zonen en dochters liepen als enge zombies vlak langs mij heen. Ze intimideerden mij met snotneuzen en kwijlmonden. In een benedenkamer trof ik de heer des huizes, die op Ernest Hemingway leek. Hij vertelde mij dat hij een boek over depressie had geschreven. In een achterkamer met een heel groot raam gaf hij iedereen rare oefeningen. Via een glijbaantrap wilde ik ontsnappen, maar die kwam niet op de voordeur uit. Ze waren er als de kippen bij om mij tegen te houden. Bij wijze van straf werd ik in mijn kruis geknepen. De dadaïstische taferelen volgden elkaar op. Ik moest de groteske watermeloenen van de oudere vrouw betasten en ook haar edele delen tussen haar omhooggestoken benen. De rest stond er als loeiende koeien omheen.

Op een goede dag mocht ik onder begeleiding van twee geflipte zonen mee naar de supermarkt om een mango te kopen. Het was nu of nooit. Vlak na de aankoop rende ik weg en herkende ik beelden uit Stedum en Coevorden. Voor een oude pastorie, waarin ik ooit had gewoond sprak ik de dominee aan. In plaats van mij te willen helpen, wilde hij mij laten opnemen. De twee mafkezen kregen mij in het vizier. Ik gapte een fiets en ik fietste in mijn onderbroek keihard weg. Een net, over de weg gespannen, trachtte mij tegen te houden, maar ik ontkwam. Ondanks dat de twee engerds mij nog met een auto achtervolgden, wist ik aan hen te ontkomen.

Dat was zo ongeveer de hele droom. De droominterpretatie laat ik achterwege, ook omdat een rationele verklaring van de droombeelden de magische mystiek vaak ondergraaft en teniet doet. De droomwerelden zijn de andere helft van ons aardse bestaan, waar we nog steeds te weinig aandacht aan besteden. Hopelijk heb ik hiermee een lans gebroken en op ridderlijke wijze de moderne literatuur op een braakliggend gebied gewezen.

Schrijver: Joanan Rutgers, 1 december 2016


Geplaatst in de categorie: psychologie

5.0 met 2 stemmen 364



Er zijn 2 reacties op deze inzending:

Naam:
Joanan Rutgers
Datum:
2 december 2016
O, oerlieve, dierbare Gabriëla, wat sla je de plank toch dikwijls raak!...
Naam:
Gabriëla Mommers
Datum:
1 december 2016
Op zeer ridderlijke wijze, wijze Joanan.

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)