JEZUKE
De houten kerkbanken van de oude dorpskerk waren hard. Af en toe ging ze een beetje verzitten. Ze hadden tien minuten buiten gestaan, voordat de deuren open gingen. Daardoor hadden ze een mooi plekje op de vierde rij bemachtigd. Toen duurde het nog een half uur voordat de kerstnachtdienst begon.
Ze hadden goed zicht op de band met zangers en zangeressen en het koper ensemble. Het was bomvol. Er moest een behoorlijk aantal stoelen worden bijgezet. Er hing een groot scherm waar de teksten van de te zingen liederen op verschenen. Psalm- en Gezangboekjes waren inmiddels uit de tijd begreep ze van haar ouders. Die hadden gevraagd of ze hen een plezier wilde doen door eens mee te gaan. Om te zien hoe alles was veranderd in de loop van de tijd. Moderner was geworden. De meeste liedjes waren vreemd, want nieuw voor haar. Sommige mensen zongen mee, anderen niet. De stemmen van de zangeressen, een zestal, klonken hemels. De musici waren ook niet de eerste de beste. Af en toe wiegde ze mee op het ritme van drumstel en gitaar.
Er kwamen drie jonge meisjes naar voren. Elk met een lippenstift en een spiegeltje en met een boodschap over ijdelheid en schoonheid. Daarna kwam er een als professor verklede man, die
duidelijk een pruik droeg en een witte laboratoriumjas aan had. Hij deed zich voor als professor Licht en hield een vertoog over spiegels en licht. Hij liet het licht van de spiegel over het plafond en over de muren van de kerk dansen en toverde zelfs een regenboog te voorschijn. Hij was beslist geen rasacteur. Toen was het tijd voor de preek van de voorganger. Gekleed in een modern jasje hield hij de gemeente voor dat als men in een klein spiegeltje keek, een miniem stukje van God zichtbaar werd, ook al was het veelal een beslagen beeld. Elk mens vertegenwoordigde Hem daarbij nog eens in een kleur van de regenboog.
Hij had duizend zakspiegeltjes aangeschaft. Elk van ons zou er na afloop een mee naar huis krijgen. Met een oortje in bewoog hij zich nu en dan druk gesticulerend over het podium. Best Amerikaans eigenlijk. Bij een van de liedteksten, op een oude, bekende melodie, welden de tranen op in haar ogen. Ze herstelde zich echter weer snel. Bij het aloude Ere Zij God zong ze mee. Nou ja, het was meer playbacken eigenlijk, zo’n krop zat er in haar keel.
Eenmaal buiten vroegen haar ouders haar hoe ze het had gevonden. ‘Nou, uh, ja, anders hè?’
Dat het dit keer wel heel veel verschilde van het jaar daarvoor biechtten haar ouders op.
Toch had ze voor één keer hun wens willen vervullen, al had er voor haar gevoel geen warme sfeer gehangen tijdens de dienst. Ze dacht aan de tijd van de verzuiling. Ze was zo jong en er was voor haar gevoel toen wel veel warmte en eenheid geweest. Hoe vaak gebeurde het niet dat er een tekst van een psalm of gezang van vroeger in haar opkwam? Dat ze inmiddels op een geheel andere golflengte zat dan gemeenteleden, was natuurlijk geen verrassing.
Het goddelijke Licht was ver te zoeken in een donkere tijd vol moord en doodslag. Voorlopig was het duizendjarige Vrederijk waarover de Bijbel verhaalde, nog lang niet in zicht. Toch bleef ze erop hopen, daarin geloven en alles was een kwestie van geloven in iets of iemand of een verhaal.
God was haar nog het meest nabij in stilte. In een oude kathedraal of in de natuur. Sinds een week of vier ervoer ze een Engel, een wezen van Licht, in haar nabijheid. Nu en dan kroop ze weg onder zijn vleugels of sloeg hij die om haar heen. Eindelijk had hij haar kunnen bereiken, hetgeen niet mogelijk zou zijn geweest als ze niet de tip had gekregen zichzelf te aanvaarden, all-in. Dat heette inclusief haar donkere kanten, ziektes en kwalen. Ze had zich daarvoor maar zeker daarna, al vaak een Zondagskind gevoeld. Zo’n kind waarvan men vroeger zei dat het geesten kon zien en in het Boek der Toekomst kon lezen. Zo’n kind, dat altijd het positieve van alles en iedereen wilde zien. Zo’n kind dat ervan hield mensen te leren kennen en met iedereen op kon schieten. Zo’n kind waarvoor maar twee vleugeltjes nodig waren om het weer op te laten stijgen.
Hoe teer is élk pasgeboren kind. Hoezeer draagt het een goddelijk Licht in zijn ogen. Het is het levende bewijs voor het ‘Er is meer tussen Hemel en Aarde.’
Dat je als een kind moest blijven geloven zeiden haar grootmoeders vroeger, waarna ze zongen: ‘Klein, klein Jezuke, heb je zulk een kou? Kom in ons hartje wonen en warm je daar eens gauw. Wij zullen een vuurtje stoken, wij zullen een papje koken en breng er je liefste moedertje mee, dan zijn wij al tevree.’
Geplaatst in de categorie: kerstmis
Nogmaals: ik vind het mooi geschreven, de manier waarop ontroert me. Jammer dat Joanan er iets anders in leest of op een andere manier.