Inloggen
voeg je column toe

Columns over psychologie

Polderheid II

Over Apenkool

In Deel I zag het ernaar uit, dat taalvaardigheid zich tegen iemand keert. Als je er niet uitziet zoals je spreekt, raken anderen kennelijk in de war. Verwarring voorkwamen onze taalneven en -nichten uit Zuid-Afrika met “Apartheid”, het meest gebruikte Nederlandse woord, dat in alle talen is overgenomen.

Een column van <1000 woorden weegt niet op tegen de duimdikke folianten die er geschreven zijn over rassendiscriminatie. Niettemin doe ik toch een klein duitje in een grote zak: details, die ongemerkt uit beeld dreigen te verdwijnen. Aanleiding is toch weer Sylvana Simons. Haar niet-aflatende verontwaardiging over rassendiscriminatie is gerechtvaardigd. Maar goeddeels ook onterecht.

Nederlanders zijn namelijk niet erg bezig met rasverschillen (althans openlijk) en gaan “gewoon” om met elk medemens. Toch wringt de schoen: diversiteit in ons land vinden we prima, maar kom niet aan "onze" Zwarte Piet en dring ons "hun" Suikerfeest niet op. We willen van diversiteit geen last hebben. Apart houden die gebruiken. Apartheid? Nou ja… Polderheid.

Polderheid is een truttige variant van rassendiscriminatie. Discriminatie betekent niets anders dan onderscheid. De negatieve lading is ontstaan door de misplaatste verachting, die ermee gepaard gaat. Polderheid is onhandig vertederend en voer voor satire en columns.

In historisch perspectief kan polderheid worden gedemonstreerd aan de klungelige vijftiger jaren van de vorige eeuw: het OMO-witte Nederland verkleurde na de Tweede Wereldoorlog in rap tempo. Door de dekolonisatie stroomden onze eigen verre nakomelingen naar het moederland terug. Een schok voor het keuterboertje op de Veluwe, dat zich afvroeg “waor al da’ spul noe vandaon kwam”. Nou, keuterboertje, dat zit zo: tussen het hierheen slepen van allerlei producten, die ons schatrijk maakten, wipten we er (wereldwijd) lustig op los. Vanuit de drang om ons Bataafse gedachtegoed te verspreiden, natuurlijk, maar ook gewoon vanwege eeuwenlange zin in een wip.

Wanneer onze zelfverwekte verwanten nu aan de poorten rammelen, kan je tegen hen wel zeggen: “Ga terug naar je eigen land”, maar dàt hebben ze zojuist gedaan. Daarom is het je reinste l*lkoek om de Nederlandse mevrouw Simons “terug naar Suriname” te wensen. Uit zo´n kortzichtige opmerking blijkt dat geschiedenislessen een ondergeschoven kindje zijn geworden.

Polderheid heeft onbedoeld iets neerbuigends. Het probleem, dat sommige Nederlanders hebben met de politici Simons en Kuzu, is dat ze zichzelf wel redden, zonder dat wij in onze genereuze grootheid een hand hoeven uit te steken. Ons ego wordt meer gestreeld bij het zien van hulpbehoevende, creperende Oost-Afrikanen. Via Giro555 kopen we ons schuldgevoel af.

Zo was er in die vijftiger jaren mijn tante Netje, een welgestelde deftige dame, die in een katholiek handwerkclubje zat met andere voorname en stijve vrouwspersonen. Freules en douarières kwam je in die tijd nog in het wild tegen. Iedere woensdag kwamen ze bijeen om wollen broekjes te breien “voor de zwartjes in Afrika”. Dan hoefden ze ’s winters niet naakt te blijven rondlopen. Jawel, zij hadden aan alles gedacht. Als ze voldoende broekjes hadden gebreid, overhandigden ze die aan de pastoor. Tegen de tijd dat er een rondtrekkende missionaris aangewaaide om te bedelen, kreeg deze meteen een doos wollen onderbroekjes mee. Het was allemaal goed bedoeld en zo vanzelfsprekend zelfgenoegzaam.

Zo vallen de vóór de oorlog populaire jeugdboeken ook te karakteriseren. Nu zouden we ze ronduit racistisch noemen. Dat niemand daar toen mee zat, zegt eigenlijk genoeg. Het waren blijvertjes, waarvan na de oorlog - in de vijftiger jaren – de oubollige teksten wat aan de “moderne” tijd werden aangepast. Wat bleef was de denigrerende inhoud. Die viel geen lezer op. Zo werd de Britse jeugdboekenschrijver W.E. Johns (“ Biggles”) pas naderhand gemangeld vanwege de racistische teneur in zijn boeken. Uit biografieën komt naar voren, dat de goede man gewoon lucht gaf aan inzichten, die toentertijd (1932 en later!) doodnormaal waren. Niet dat dat deugt!

In de stripboekenserie "Sjors van de Rebellenclub" was van het duo Sjors en Sjimmie, de negroïde Sjimmie een soort stamelende randdebiel. Om opgewonden reacties vóór te zijn: negroïde is in de Antropologie een gebruikelijk woord; daar is niks mis mee. Nederlandse jeugdboekenschrijvers waren vaak onderwijzer of journalist, dus goed geschoold. Dat weerhield hen niet om krompratende personages op te voeren, met een exotische achtergrond. Literaire krakers waren er van bijvoorbeeld J.B. Schuil (“De Katjangs” e.a.). De aanmatigende teneur in zijn boeken van rond 1910 bleef in de vijftiger jaren onveranderd.

De lezertjes, die dat leesvoer verslonden, vernamen dat Indo’s niet zo sterk en zo intelligent waren als echte Hollandse jongens (vanzelfsprekend!). Bovendien was het oppassen voor hun blauwe streken. Niet speciaal voor de jeugd waren er de prachtwerken van Hans Martin. Hij is meer bekend als KLM-pionier dan als romancier. In die laatste rol ging hij zich te buiten in een merkwaardige roman in 1913: “Malle gevallen”. De inhoud bevat – zachtjes uitgedrukt – bedenkelijke aspecten. In 1934 werd er nota bene een filmmusical van gemaakt met gerenommeerde acteurs als Johan Kaart e.d. Onze tegenwoordige musicalbonzen Joop en Albert komen hopelijk niet op het onzalige idee het nog eens op te voeren. Destijds gingen er bij niemand alarmschellen af zo van “zulke immorele kost kan eigenlijk niet!”. Het was de geest van die tijd: Hans Martins bagger kon wel…

Die derrie leek voort te komen uit een vanzelfsprekende overtuiging, dat mensensoorten nu eenmaal zus en zo in elkaar zaten. In “Malle gevallen” werd het Indische personage Boy afgeschilderd als een verachtelijke lafaard. Om daar geen twijfel over te laten bestaan liet de schrijver hem publiekelijk van angst in zijn broek poepen. Daarna werd Boy - volgens het script – door iedereen beschimpt en uitgelachen. Er heerste een soort van consensus: zo waren “die Indische luitjes” immers. Omdat dit als klucht werd geannonceerd, was het dus lachen geblazen. Populaire stereotyperingen voor allerlei exoten waren destijds lui, dom, langzaam, messenstekers, gemeen en onbetrouwbaar. Bij iedere eigenschap paste wel een mensentype. Lekker duidelijk en anders werd het op een simpele wijze duidelijk gemaakt. Desnoods met poepachtige dingen.

Laatstgenoemde faecale benadering lijkt op het internet te zijn teruggekeerd.

Wordt vervolgd (Polderheid III)

Schrijver: harrem, 7 juni 2017


Geplaatst in de categorie: psychologie

4.0 met 4 stemmen 79



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)