Inloggen
voeg je dagcolumn toe

Dagcolumn

Uit het echte leven

De dag ving aan met werkelijk een plomp gevoel. Ik lag niet in mijn bed maar zat relaxed gevouwen in de zwarte modder. Waar ik subiet uit trachtte te komen. Dat had nog heel wat voeten in die baggert. Ik zat er in vastgezogen. Maar ik voelde ongekende kracht in mijn onderlijf.

Eenmaal los kroop ik poedelnaakt rond. Diep onder water naar het mij voorkwam. Met al ruis wat er te vernemen viel. Om mij heen bladeren zo te zien van planten. Het was nogal grijsgroen donker en toch niet koud. Ook niet warm trouwens. Waarbij het leek alsof ik met twee ogen keek. Het duizelde me als ik ze in beeld probeerde te verenen. Dit kon niet waar zijn en ik sloot mijn ogen weer. Om ze weer te openen. Waarom werd ik er niet warm of koud van?

Ik zag er niet uit. Wat een vreemd lichaam. Dat plompe gevoel kwam daar vandaan, ik leek wel opgeblazen. Lichtbruin met vooral overal vlekken in divers formaat. Die kleurden van donkerbruin oranje tot zowaar ook geel. Zelfs rode puntjes op mijn flanken, jasses wat was ik uitgedijd en ingekort. Al van jongs af bekend met sproeten, was dit echt too much. Als ik er bij stil stond – zoals bij al het vreemde dat ik constateerde. Zoals aangaande m’n lontje – als ik dat nog had dan voelde ik het niet.

Au fond leek het, zolang ik er niet bij en over nadacht, de gewoonste zaak van de wereld. Maar niet nadenken gaf steeds wel ergens een gevoel van nattigheid. Zo’n innerlijke stem van vroeger die zei laat je niet dollen hier klopt iets niet.
Ik gaf hardop uiting aan mijn verwarring en riep ‘droesem al te goor’. Een inspanning van jewelste, ik moest het er echt doordrukken. Wat volgde was een vaag geklop in mijn oren. Ja water dempt geluid, wat wil je. Wel steeg een reeks bubbeltjes loodrecht naar boven. Maak je niet druk sprak ik (wie anders) in mezelf dan breekt het lijntje niet. Hoewel er roerselen waren die onophoudelijk aanzetten tot zoveel mogelijk omvattende gedachten.

Die blokkeerde ik door mij uren dood te houden. Had ik ervaring mee, vroeger om de boel stil te krijgen. Als oudste van een groot gezin ontwikkel je een scala aan trucs om de verantwoordelijkheid waar te maken. Later deed ik het soms wel voor de lol. De laatste jaren sloeg het niet meer zo aan. De mensheid was onverschilliger geworden.
Nu lukte het me zo over te geven aan de natuur. Dat ik er veel uitdaging mee plat zou krijgen was ook een overweging. Soms voelde ik ineens zo'n opwinding dat ik wel vol passie of zelfs drift leek.

Na een paar uren passief door iets heen leven kun je al op iets positiefs terugkijken. Je hebt het overleefd en wat rest is wennen. Huilen of klagen kon niet en hielp toch niet zonder luisterend oor. Er dwars tegenin gaan leek niet verstandig. Onmiddellijk verzet liep reeds al te vaak in mijn leven dom fout af.

Trouwens, om de strijd aan te gaan moest ik ‘het’ in één adem tot groot gevaar benoemen én demoniseren om door te zetten. Zonder die tweeslag gaat een weldenker de strijd sowieso niet aan. Daar moest ik nu extra voor waken, want het was allemaal zo duidelijk niet.
De vraag was allereerst wat er nu eigenlijk viel te bestrijden. Als het een vijand was, dan heerste die in en over mij. Hoe pak je dat aan. Het kwam me in ieder geval slimmer voor te wachten en uit te kijken naar die of dat onbekende.

Mijn oog viel op reuzenknobbels op mijn onderbenen. Pijnlijk. Als je niet beter wist zou je ze stompe achterpoten noemen. Zo te zien was ik mezelf niet. En toch ook weer wel. Even schoot Gregor Samsa door me heen – die stond op als kever. Maar die figuur is door Kafka verzonnen. Ontstellend gruwelijk maar levensecht, niet echt. Met bedenksels schoot ik echter niet op. De filosofie gaf wel houvast: ‘Ik denk dus ik ben’. Dat werd mijn mantra om het maar een naam te geven.

Plots hakte ik de knoop door en zette me af. Werkten ze nooit samen, mijn armen en benen, nu wel. Ik zwom pijlsnel naar boven met een ongekend rekgevoel. Boven water werd de plek meteen helder: de Poel in Amstelveen. Het torentje van Bovenkerk. Happend naar lucht zwom ik naar de kant, een strandje.
Mijn boek moest namelijk vandaag terug naar de bieb. Anders was het te laat. Dat betekende haast maken. Aan wal was wel een speciaaltje. Kinderen stoven uiteen alsof ze bang waren. Ik verstond watermonster en krokodil.
Dat leek me echter zwaar overdreven.

Op naar de tram. Onderweg zag ik veel anders dan anders. Zoals fijne haartjes glinsterend in de zon met druppeltjes eraan. Dat bleek
een vleesetende zonnedauw waarboven een klein groen insect zweefde. Zonder erg floepte mijn tong eruit en hap zei ik tegen het mugachtig wezen. Het smaakte zelfs naar meer. De mysteries regen zich aaneen. Lopen ging uiterst moeizaam. Terwijl het parool haast was, mijn boek lag nog thuis. Bij toeval ontdekte ik dat springen veel sneller ging. En leuker.

Onderweg weken massa’s uiteen en onder veel praatjes kwam er veel bekijks. Ik sprong steeds maar een eind weg. Je weet niet wat je overkomt. Vreemd lacherig liepen de mensen weg als ik in hun richting sprong. Mij geen zorg. De volle tram liep meteen leeg toen ik insprong. Op één dame met een klappergebit na. Die ging pas nadat de deuren al gesloten waren. Ze ging voor me staan en zei: ‘dat je vies bent alla maar je stinkt zo ontzettend naar knoflook’.
Ze mocht er nog uit.

Onderweg stopte de bestuurder nergens voor een halte. Hij zat de hele tijd te fluisteren. Toen ik op de knop drukte stopte de tram correct.
De buren waren er gelukkig niet en ik zocht kleren. Die kon ik van mijn hemelsdagen niet meer aan. Hopsasa naar de spiegel in de badkamer. Kon ik zien wat ik was. Maar ik kon er niet meer bij. En springen kon niet in die kleine ruimte. Die beweging was ingebouwd op vooruit. Dwaas hoe ik was gekrompen. Dan de weegschaal maar, mijn gewicht was hetzelfde gebleven. Gelukkig maar, dat gaf zelfvertrouwen.

Met mijn boek onder mijn arm sprong ik op de fiets. Onderweg maakte groen of rood niks uit, iedereen stopte. Dus kon ik hypersnel mijn boek kwijt. Een opluchting, geen boete. Ook daar deden ze erg vreemd. Je zou denken die boekenmensen zijn wel wat vreemde voorstellingen gewend. Maar nee hoor het gonsde van de rare academische praatjes. ’Reuzenamfibie’ en ‘Loch Ness maybe’ kon ik verstaan.

Buiten koos ik voor de kortste weg – die via het Leidseplein. Daar speelde een rockgroep ‘No Woman No Cry’ van Bob Marley. Ik dacht zet weg die fiets. En begon te swingen, in de buurt van vier Zuid-Koreaanse meisjes. Die waren voor den duvel niet bang.
Binnen tien minuten manifesteerde zich hier toch het Openbaar Gezag. Vrijwillig aan een touwtje sprong ik in de ambulance. Op voorwaarde dat mijn fiets mee mocht.

Sindsdien heb ik een eigen kamer op het taxonomisch lab. De professor heeft mij medegedeeld dat ik een knoflookpad ben. Alles valt nu op zijn plaats. Hoewel ook vele vragen blijven, maar dat was al zo. Er valt mee te leven. Ze laten de studenten vliegen voor me vangen. ’s Nachts mag ik er zelf een uurtje uit – op mijn fiets in het bos. Nachtvlinders vangen, dat is pas echt een lekkernij.


Zie ook: http://www.youtube.com/watch?v=hg2n039txnk

Schrijver: Jos Zuijderwijk, 26 september 2009


Geplaatst in de categorie: humor

3.4 met 8 stemmen 440



Er is 1 reactie op deze inzending:

Naam:
oguh
Datum:
28 juli 2010
Email:
ohuhtelenet.be
Hoi jos, heb je weer in mijn bossen liggen rondcrossen!!! Ik heb je toch al meermaals gewaarschuwd hoe gevaarlijk het moerasgebied daar is. Alhoewel, ik ga nog even van die lekkere dikke libellen vangen. Lekker.......

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)