Inloggen
voeg je dagcolumn toe

Dagcolumn

Losjes op straat

‘Met mooi weer hou je mij niet binnen. Anders ook niet, daar woon ik voor in de stad. Na elf jaar buiten. Je zou toch zeggen, Hilversum een flinke plaats. Nou ho maar. Ze zijn het niet gewend, gewoon contact. Ze lopen daar los van elkander. Áls ze al lopen, ze zitten meest thuis of achter hun nummerbord. Ik zat op een gegeven moment meer hier dan daar.’

‘Drie jaar geleden kwam een verdieping naast mijn broer vrij. Die woont in ons ouderlijk huis. Aan het Europaplein. Nee geen koopwoning. Ik schreef een speciale brief naar de huisbaas. Die kwam blijkbaar aan. Ik kon er meteen in.’
De tengere dame op leeftijd met het donkere roodbruine haar trok even haar blik naar binnen. Ze lachte verlegen naar de jongeman met wie ze praatte op straat.

‘Wij hadden nog vrije uitkijk. De Nieuwe RAI was er nog niet. Het Beatrixpark verderop, achter de Boerenwetering, ook niet. Eén grote open vlakte was het, met gras, struiken. Hier en daar een boom, een paar koeien. Veengebied. We wandelden en speelden er soms als het droog was. ’s Zomers. Tot aan de Boerenwetering. Die liep toen nog door. Tot de Kalfjeslaan. Niet meer voor te stellen.’

‘Inderdaad vóór de oorlog. Zeker woonden toen hier veel joodse mensen. Veertig procent? Als jij het zegt. Uit boeken? Praat me er niet van. Ze werden weggesleept. Schreeuwend huilend. Verraden. Voor onze ogen. Uit huis over straat. Vreselijk. Ik was de oudste, zo’n jaar of veertien. We waren met vier, m’n broer en twee zussen.
Hoe oud ik dan ben? Ja hoor, mag je best weten: drieëntachtig. Ik was er bewust bij. Oorlogsfilm of documentaire op tv? Uit dat ding! Kan ik niet tegen. Die Duitse jongens waren voor het merendeel gestuurd. Maar toch. Je krijgt mij van mijn leven Duitsland nooit in.’

‘Maar het allerergste was dat verraad. Daar kom je nooit meer over heen. Ze zouden ze nog moeten oppakken allemaal. Hollandse mensen, niet voor te stellen.
Wordt er bij ons aangebeld. Komen de Duitsers naar boven. Pakt die ene mijn vader vast: ‘mitkommen jah’.
Vader was joods, moeder niet. Achttien september 1943. Ma begint meteen te roepen: ‘Hoe moet dat dan met de kinderen?’. Ze lieten hem meteen floep los en hij mocht blijven. De blik van die Duitser vergeet ik nooit, schrok zich wezenloos.
Als je getrouwd was met kinderen, dan hoefde je niet. We waren aangegeven. Hoewel, wij hadden ook de naam tegen.
Die kant van de familie zijn we bijna helemaal kwijt. Opa stond op de Cuyp. Textiel. Ze noemden ‘m voddenjood. Was-ie niet meer maar dat vond-ie niks erg.
Weggehaald samen met mijn twee ooms. Mijn vader bleef na de oorlog malen - kwam er nooit over heen.‘

‘Gaat nooit over, dat verdriet. Dagelijks. Genoeg nu ja. Anders slaap ik vannacht niet. Jij bent van de anti-anti-kraakwet? Ben ik ook tegen. Die krakers hebben de halve stad gered. Opgehoepeld met Balkenende en z’n heilige huisjes. Leegstand voor speculatie kan gewoon niet. Al ben ik nog zo liberaal.’

‘En óf ik ga stemmen. Anti-kraakwet ook door de VVD gesteund? Nou ja dat reken ik jongeheer Mark Rutte even niet te zwaar. Waar ik me echt druk overmaak is die kopvoddentaks. Van die griezel met die kouwe ogen en dat stijfselkapsel. Wilders. Onder die doekjes zitten gewone mensen met een gevoelig denkhoofd. Die man is fout. Daar ben ik te erfelijk voor belast! Mark moet hem uitsluiten. Anders wordt het Pechtold. Job nee, die is rood. Dat is mijn kleur niet.’

Vriendelijk nemen ze afscheid.
Zomaar een gesprek op de hoek Dintel- en Geleenstraat. Rivierenbuurt in Amsterdam. Woensdagmiddag 2 juni 2010.

Schrijver: Jos Zuijderwijk, 5 juni 2010


Geplaatst in de categorie: discriminatie

4.3 met 10 stemmen 413



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)