Inloggen
voeg je dagcolumn toe

Dagcolumn

Collega’s

Dat zoiets mij weer moest overkomen. Splinternieuwe schoenen, drie dagen oud en de antislipzool al helemaal afgesleten. Ik lag daar. Op mijn werk. Tussen mijn collega’s. Op de grond. Met mijn nieuwe schoenen.
Het duurde lang voor ik recht kwam. Te lang. Heel even dacht ik dat ik net ontwaakt was uit een droom die je liever niet hebt. Maar het was echt. Ik zag geen wekker en het was klaar. Te klaar. Eerst waren er de bezorgde blikken. Zou hij iets gebroken hebben? Toch geen epilepsie-aanval? Moeten we hem niet recht helpen? Of wacht, misschien is het een grap. Weer zo’n stoot van hem om wat leven in de brouwerij te brengen.

Tegelijk met het overeind krabbelen begon het hoongelach. De spottende opmerkingen. Over oud worden. Over een aanslepend drankprobleem, een evenwichtsstoornis misschien, het uitglijden over mijn eigen zever. Of een wandelstok geen idee was, een looprek, waarom niet?

Je kan weinig doen op zo’n moment, behalve hopen dat je wegzakt in de grond, nu je daar toch al ligt. Je probeert weg te komen met een grapje, een kwinkslag, een gebaar eventueel, als teken van zelfrelativering, in de hoop dat het spotten stopt. Maar je kijkt enkel naar de tegel waar het misgegaan is. En daarna naar de zolen van je schoen, die wel degelijk hun grip verloren hebben. Maar je moet erover zwijgen of je bent nog meer de pineut. Een gevat grapje moet er komen, en snel. Maar er komt niets. Om tijd te winnen, stof je je broek wat af, daarna je hemd. Je controleert of alle knopen nog dicht zijn. Of je portefeuille nog in je achterzak zit. Je stroopt je mouw op om aan je elleboog te voelen. Een schaafwonde. En nog altijd geen grapje. Er zijn er al die terug beginnen werken, de lach nog om hun mondhoeken. Anderen die onderling giechelen. De meesten blijven kijken. De gieren. De kinderachtige pestkoppen.
En dan komt het, toch nog. Je klimt op de eerste lege bureau die je tegenkomt. Via de handgreep van de ladenblok. Vastberaden, maar voorzichtig. Je wil niet opnieuw vallen. Iedereen kijkt op. Zo moet het. Niemand lacht nog. Monden vallen open. Dat had niemand verwacht. Je stroopt je andere mouw op - zelfzekerder als nooit tevoren – en je zegt: ‘Iedereen is ontslagen. Iedereen! Naar buiten! Nu!’

Je ziet er al enkelen in paniek. Anderen die verstomd naar elkaar kijken. Hadden we maar niet gelachen, zie je ze denken. Hadden we hem maar geholpen, een ondersteunende arm aangeboden, of toch minstens aanstalten gemaakt, het blijft ten slotte onze baas. En nu zijn we ons werk kwijt.

Net als je denkt dat niks zoeter smaakt dan wraak, stap je van je ivoren toren. Via de bureaustoel. Op wielen. Eerst raakt je hoofd de harde houten rand van het bureau, daarna moeten je knieën keihard tegen de grond gekwakt zijn, onmiddellijk gevolgd door je gezicht. Je hoorde niemand lachen. Je hoorde niets meer.

Ze zaten allemaal rond je ziekenhuisbed. Te vragen hoeveel draadjes er in je hoofd zaten. En of je er iets aan zou over houden. De wekker schreef 17u42. En het was klaar. Te klaar.

Schrijver: Johan De Smet, 11 maart 2012


Geplaatst in de categorie: werk

4.4 met 24 stemmen 300



Er is 1 reactie op deze inzending:

Naam:
Polleke
Datum:
11 maart 2012
En dat terwijl ook de latten van het personeel loodrecht in de sneeuw stonden. Effectieve werkcolumn van een communicatieve skivakantie. Eigen schuld, dikke bult, zegt den Hollander, dan.

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)