Inloggen
voeg je dagcolumn toe

Dagcolumn

De overwinning

De kanonnen bulderden weer. De zon was verborgen achter vlagende zwarte rook. Er was zoveel lawaai dat we doof waren. De bommen vielen uren lang. Het wachten duurde net zo lang. De angst ook. Wij vrienden doken niet meer in elkaar bij de knallen. Het geweer was schoon. We hielden hem boven de blubber, dus boven de knieën. We konden niet zitten, want dan werden we zeiknat en staan kon niet want de scherven scheerden over de rand van de loopgraaf.

En de helmen waren eigenlijk flinterdun.

De bommen vielen uren lang. Het wachten duurde uren lang. Precies dezelfde uren. Waarin wij, vrienden, rijen dik, links, rechts, rijen lang, vrienden, wachten. Zweten. Wachten. Stil, want praten kon niet. De kanonnen bulderden. De bommen vielen. De scherven vlogen over onze hoofden.

En ineens zwegen ze.

De kanonnen.

En de stilte was groot. Zo groot als de aarde. Zo groot als het heelal. Zo groot dat we doof waren, zo groot, maar kort. De stilte duurde heel. Erg. Kort.

Fel snerpend fluiten en mannenstemmen joegen ons om omhoog en meteen begonnen aan de overkant de mitrailleurs te ratelen. We klommen omhoog en meteen begonnen de mitrailleurs te ratelen. We waren blij dat we konden lopen dat we mochten bewegen dat we iets mochten doen, maar meteen begonnen de mitrailleurs te ratelen en we renden tegen de mitrailleurs in en we keken niet en we renden en je keek niet en je luisterde niet en je bad niet tot God en de wereld werd heel erg klein en alle vrienden verdwenen en je dacht alleen maar. Moeder. En de mitrailleurs bleven ratelen en je rende en rende en je weet niet hoe het kon, maar je rende en je rende tot je viel.

Aan de overkant.

Je viel in een loopgraaf.

In de modder en je geweer viel op de grond in de modder en je probeerde jezelf op te rapen, maar je zag niets en alles was donker en toen stond je op en links van je stond iemand en je wist niet wie en je wist niet vriend en je wist niet vijand. En de mitrailleurs bleven ratelen.

En je keek in twee ogen die zo bang waren als jij zelf. Twee ogen die zeiden. Moeder. En je wist dat dit niet vijand was en je wist dat dit niet vriend was en je wist helemaal niets en de mitrailleurs bleven ratelen en je wist niet wat je met je bajonet moest doen en hij ook niet en hij keek naar mij en ik keek naar hem en de mitrailleurs bleven ratelen en iemand viel op mij.

Een vriend. Ik ken hem.

En ik zag hem vallen. En hij stond niet op. En hij kreunde. Hij bewoog. Hij klaagde. En ik wist niet wat ik moest. Hem helpen of die ander, die moeder zei, met zijn ogen. En hij wist het ook niet en op hem viel iemand. Ook een vriend en die viel neer en bleek achter zijn bajonet aan te komen en die bajonet stak dwars door de keel naar de borstkas van de man die moeder zei met zijn ogen en ik keek mijn vriend aan.

En ik raapte mijn andere vriend op. Die keek mij aan. Zijn ogen zeiden. Moeder. En de mitrailleurs bleven ratelen. En die andere vriend zei of nee schreeuwde. Laat hem liggen. Dat schreeuwde hij of iets dat er op leek en ik liet mijn vriend vallen en de mitrailleurs bleven ratelen en met mijn andere vriend renden we door de loopgraaf over het lijk dat met zijn ogen. Moeder. Zei en ik kon nergens heen, want overal was de dood en ik liep dus door want stilstaan kon ook niet en we kwamen bij een met platen afgedekt stuk en daar zat een mitrailleur en die bleef maar ratelen totdat wij de uniformen van achteren doorstaken en toen werd hij stil.

Alleen hij werd stil.

Andere mitrailleurs. Die ratelden.

En wij keken elkaar aan. Verder. Schreeuwde hij. En ik achter hem aan en zo kwamen we langs lijken en mensen die meer op lijken leken dan op mensen en de mitrailleurs bleven ratelen tot ik bij iemand kwam die ik kende en ik dacht, we speelden vroeger soldaatje en nu weer. Maar nu staan we niet meer op.

Hij niet meer. Ik ren door. Modder. En ren door. En de mitrailleurs bleven ratelen, hoewel hier en daar eentje stil werd. En de kanonnen zwegen.

Uren later.

Uren later werd het weer donker.

De kanonnen zwegen nog.

Ik zat in de modder en klapperde met tanden. Ik keek met grote ogen en dacht alleen maar. Moeder. Dacht ik alleen maar. En ik keek naar mijn vrienden. Zo weinig vrienden nog. We waren met vier. We keken elkaar aan. Drie van ons klapperden met tanden. De vierde keek ons niet meer aan. Die had alleen zijn ogen open.

Die had zijn ogen open omdat wij ze niet dicht deden en wij deden ze niet dicht omdat we te moe waren om dat te doen. Of om iets te doen.

We konden niet zitten, want dan werden we zeiknat. Maar we konden niet blijven staan want we hadden geen spieren. Geen kracht in de. Spieren. Die konden niets meer, de spieren.

We hadden gewonnen.

Welja. We hadden gewonnen. We keken elkaar aan. Drie vrienden en één vriend die niet keek. We waren bang, koud en we dachten allemaal. Moeder. Dachten we. En de nacht viel. We sliepen in de nacht. We kropen tegen elkaar aan en hoopten dat we weer wakker zouden worden of eigenlijk hoopten we dat niet. We dachten alleen maar. Moeder. En de mitrailleurs zwegen. En de kanonnen zwegen. En de merel zweeg. En de nacht zweeg.

En we baden niet.

En we huilden niet.

En we waren er niet. We hadden gewonnen. Welja. Gewonnen. Hadden we ook niet.

De kanonnen zwegen nog.

De sterren zwegen.

Het was zo stil dat we doof waren.

Schrijver: Jan R. Lønsing, 11 augustus 2016


Geplaatst in de categorie: oorlog

3.8 met 6 stemmen 224



Er zijn 2 reacties op deze inzending:

Naam:
Ton Hettema
Datum:
13 augustus 2016
Boeiende en meeslepende impressie van een onbekende soldaat. Daar heb je je prachtig in ingeleefd. Zeker een originele stijl en een pakkende sfeer. De absurditeit van deze vorm van massahypnose komt goed uit de verf.
Naam:
Mirjam
Datum:
11 augustus 2016
Ik huil

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)