Inloggen
voeg je hartenkreet toe

Hartenkreten

terrasje

'Terrasje?’
Ik heb haar al een paar dagen niet gezien, of gesproken. Het is goed zo, het is beter zo. We maken elkaar niet gelukkig. Die uitbarstingen van haar, die explosies van woede, leuk om over te schrijven, minder leuk om te ondergaan.

De laatste keer stormde ze haar huis uit achter me aan, greep mijn fiets, en dwong me te stoppen. En waarom? Omdat ik bij Mischa langs zou gaan, meer niet.
‘Zelf zie je die vent van je minstens twee, drie keer per week’, verweer ik me.
‘Dat is anders.’ Ik weet dat ze gelijk heeft, dat is anders. Het is die vent niet, het is de jongen.
‘Wat de jongen is voor jou is Mischa voor mij’, heb ik haar al eens uit proberen te leggen. Maar het wil er niet in. Mischa is een vrouw, was mijn vrouw, en volwassen. Daarmee kan je niet vrienden blijven. En van twee vrouwen houden, dat kan nog minder. Niet in dit land.

‘Wat jij wil, dat kan niet’, zeggen ze allemaal. Allemaal vrouwen trouwens. Want de mannen doen er liever het zwijgen toe. Je ziet ze denken: ‘Kijk die stumper nou zitten op z’n bovenkamertje.’
Of ze zeggen: ‘Maak er een eind aan.’ Maak er een eind aan, ja, dat is het beste. Geef haar de kans om een eigen leven op te bouwen, maak je van haar los. Het ging niet meer, daarom is het gebeurd, je kwam iets tekort, je was ongelukkig.

En toen kwam Woemi. Wat een flair, wat een lef, wat een lichaam.
Het voorjaar was mooi en uitbundig, we wandelden, ze was super, in alles. Mischa zat thuis, met haar knie.
‘Haar knietje’ zoals ze zelf zei. O, god, wat was ze zielig, wat had ze met zichzelf te doen. En ik begreep dat er niks meer was wat ons bond, dat het over was, over en uit.

Steeds vaker was ik bij Woemi. Ik bleef er eten, ik bleef er slapen. Tenslotte moest ze het zien, en kon ze niet langer voor zichzelf ontkennen.
‘Ga je ook met haar naar bed?’ Ja, met haar wel. Het lag op m’n lippen om dat te zeggen, maar ik zweeg. Lafaard, te bang om haar ook die pijn te doen. Tenslotte kwam het uit, moest het wel uitkomen.
‘Ja, het is waar’: iemand had het haar verteld, en Woemi had ook een handje geholpen. Ze wist wat ze wilde. Ze wilde mij.

Ik wist dat het gedaan was, dat ik moest gaan. Maar toen: ze liet me niet gaan, en ik aarzelde. Ze was nog altijd mijn Mischa, mijn meisje, mijn vrouw. Die zomer, die laatste zomer wandelen en fietsen we meer dan ooit samen. Soms, na een te lange of te zware tocht speelde haar knie op, werd weer dik en pijnlijk. Ze gaf geen krimp.
Een keer kwam ze te vallen, een domme manoeuvre, daar waar we altijd rechtsaf gingen ging ze rechtdoor, te laat wilde ze corrigeren en viel. Ze gaf geen krimp. We gingen samen op vakantie. Een keer was het al tegen zevenen voordat we aankwamen na een dag zwaar wandelen en klimmen. Liepen langs een gevaarlijke richel, raakten de weg kwijt, en zagen niks op de met veel moeite bedwongen top. Kou en mist. Maar ze gaf geen krimp.

Woemi liet zich troosten met sms’jes en wachtte ongeduldig op mijn terugkomst. Het was goed. Misschien was het beter om het zo te laten. Woemi, zo’n leuk, vlotte vrouw. Mannen genoeg in deze wereld. Ze was al begonnen op internet. Maar ik vergiste me, zoals wel vaker. Het was een actie echt op z’n Woemi’s. Pats, boem, baf: nu is het over en uit, dit is genoeg, dit is teveel. Om daarna.
En ik? Ik neukte haar op het aanrecht. Er was nog niks over en uit.

‘Botermarkt?’ maar ze hoeft niet meer te vragen. Het eerste de beste vrije tafeltje heb ik ingepikt voor ons. Als ze nu maar niet zo gek is om met de auto hier naar toe te willen komen. Zaterdagmiddag, gekkenwerk. Zelfs Woemi moet dat inzien. Ik zit voor De Roemer, heerlijk de zon, windstil zowat hier. Ik heb wat spullen gekocht voor de camping. De zomer doorbrengen op een bovenkamertje, nee dat zie ik niet zitten. Doe mij maar een biertje.

Niet zo slim, als je in de nachtdienst zit. Niet zo slim als je nog niks gegeten hebt. Niet zo slim als je zo meteen met de leukste vrouw van de wereld ziet, waarop je zomaar weer.
Ze heeft kleren gekocht met de jongen. Tot vijf uur mag ze wegblijven van hem. Beetje geintje, beetje echt.
‘Anders zit ik ook maar zo alleen.’
Ja, Woemi weet de mannen aan zich te binden. Wat is ze toch weer wit zo in het felle licht. Ze vraagt mijn advies over zijn neus. Niks aan doen zou ik denken. Ja, is goed doe mij er maar nog een. Eentje nog maar hè. Een leuke jongen met een, ok, iets te grote neus. Net als zijn moeder. Iets wat hem iets geeft wat anderen niet hebben, wat hem bijzonder maakt, anders dan anderen. Iets waardoor je.
Woemi. Ik ben bang dat het nog niet voorbij is.

Schrijver: jorrit, 26 maart 2007


Geplaatst in de categorie: vrouwen

2.8 met 13 stemmen 2.149



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)