Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

Visserslatijn

Wetend dat ik nu tegen een muur van onbegrip oploop bij sportvissend Nederland, moet ik eerlijk bekennen dat ik niets heb met vissen. Nou bedoel ik niet de diersoort die met deze benaming wordt aangeduid. Op zich vind ik deze koudbloedige zoogdieren best aardig om te zien. Een aquarium vol gekleurde koraalrakkers kan mijn aandacht wel enige tijd vasthouden – al hebben ze weinig te vertellen. Ook als voedingsmiddel heb ik geen probleem. Een gebakken scholletje, wat kibbeling, of een goeie zoute haring – met de nodige uitjes – laat ik graag mijn tong strelen.

Ik bedoel vissen als werkwoord of als sportbenaming. In beide toepassingen zit een discrepantie. Als er íets is waarbij werk overbodig lijkt, is het vissen. Het op je luie kont met een hengel langs de waterkant zitten kan toch moeilijk als werken worden gezien. En als sport zie ik het al helemaal niet. Wie kan zich voorstellen dat de NOS ooit de Olympische finale vissen verslaat, met op het ereschavotje drie karpers omhangen met goud, zilver en brons? Nee, ik heb niets met vissen en ik vind het eigenlijk ook een beetje zielig.

Afgelopen zondag doorkruiste deze visnegatieve overdenking mijn hersens toen ik een rij hengelaars in de polder langs de vliet zag staan. (En vooral zitten.)
Na het merendeel voorbij te zijn gelopen bleef ik staan bij een wel héél bijzonder exemplaar. Terwijl ik zijn collega’s hoofdzakelijk gehuld zag in onopvallende regenkleding, zocht hij bescherming tegen de elementen in een lange kanariegele jas met drie lichtgevende strepen. De jas zou de eerste de beste verkeersregelaar niet misstaan hebben. Alleen zijn hoofd was bedekt met de donkergroene camouflagekleuren van een klein vormloos hoedje waarvan de rand over zijn gezicht hing.

Ik vroeg mij af hoe de vissen dit zouden beoordelen en vooral of hier een diepgaande visfilosofie achter schuil ging. Ik besloot een praatje te maken. ‘Wat gevangen?’ opende ik zoals iedereen. Onder de hoed kwam het gezicht naar boven van een man wiens leeftijd niet onopgemerkt voorbij was gegaan aan zijn gelaatstrekken. Hij schudde het hoofd maar bleef zo stil als de vissen zelf. Het duurde even voor ik nieuwe moed had, maar vroeg toen: ‘Ook geen leven?’ Opnieuw kwam het gezicht onder de hoed vandaan. Het keek me onderzoekend aan, dichtte me blijkbaar de nodige kennis toe en begon te praten. ‘Nee, het is moeilijk hier. En niet alleen vandaag.’ ‘Vist u hier dan regelmatig?’ vroeg ik door – en kennelijk was daarmee het ijs gebroken. ‘Vorige week waren we hier met z’n drieën. Mijn vriendin, een kameraad en ik’, begon de man.

‘We hebben alle drie met een penhengel gevist. Op een stek die we nog van vorig jaar kenden, hier vlakbij. Mijn maat had een goede dag met een stuk of zes karpers en mijn vriendin ving haar eerste die ze met twee handen vast moest houden.’ Dat hij trots z’n vriendin noemde vond ik hoopgevend. Er bleef dus tijd voor andere zaken.
Opgewekt ging ik door: ‘En u?’ ‘Ik had niks’, mompelde hij. Ik trok een van teleurstelling verwrongen gezicht. Het geveinsde medeleven deed hem zichtbaar goed. ‘Ik viste met een gekochte karperdobber en een gekochte onderlijn. Mijn maat maakt de onderlijntjes van Kryston, maar verder hebben we dezelfde hengel en hetzelfde aas. Blijkbaar zat het in de onderlijn’, zei hij gelaten. ‘Alhoewel.., mijn vriendin ving die grote met een onderlijn van mij.’

Ik keek onbegrijpend. Op zich niet vreemd want van deze theorie begreep ik ook echt niets. ‘Het is moeilijk hier’, herhaalde hij zichzelf. ‘De karpers zijn hier erg slim. Ze zijn gedreven in het lossen van de haak tijdens de dril. Ik heb wel een stuk of zes lossers gehad terwijl ik toch al een tijdje met de dril bezig was.’ Hier moest ik afhaken. Er werden termen in de ring geslingerd waarvan ik geen idee had. Het woord drillen kende ik wel, maar dat was nog uit de tijd dat opdraven voor de Nederlandse krijgsmacht een plicht was. Het enige wat mij overbleef was begrijpend knikken. M'n eer te na mijn onbegrip toe te geven.

Terwijl zijn blik zich weer op het water richtte vervolgde hij: ‘Af en toe voélde ik de karper als ik de dobber ophaalde om te kijken of er nog aas aan de haak zat – omdat er lange tijd geen beweging was geweest. Blijkbaar liggen ze dan met het aas tussen de lippen gewoon te zuigen, zonder zich te verroeren.’ En ineens begreep ik het. Waarom hij ze wél voelde maar niet ving. Karpers hier zijn slim, hij had het zelf gezegd. Welke slimme karper bijt nou in het aas van een visser in een lange kanariegele jas, met drie lichtgevende strepen en alleen een gecamoufleerd hoedje op zijn hoofd?
Ik groette hem; 'Goeie vangst.'

Schrijver: Ben van Althuis, 7 september 2008


Geplaatst in de categorie: humor

3.0 met 6 stemmen 363



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)