Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

De kromme

We leerden hem kennen ergens in de tachtiger jaren, in café '‘t Snorretje‘, daar was hij vaste klant en buurtgenoot. Hij kon met enige moeite op de kruk klimmen omdat hij door de jaren heen steeds krommer groeide. Hij vertelde met enig leedwezen dat hij er één van een tweeling was, een kromme en een rechte, rara welke helft ben ik. Dan glommen zijn ogen en gooide hij de borrel in één keer achterover en lachte onweerstaanbaar.

Wie kende Jan niet, weinig mensen wisten zijn achternaam, hij was bekend als ‘de kromme’ of ‘kromme Jan’.
Jaar en dag fietste hij voorbij op zijn vouwfietsje.

- De ziekte van Bechterew, vertelde hij een andere keer, veroorzaakte de vergroeiing.
- En zijn broer dan?
- Diens wervels werden vastgezet, kan niet meer bij zijn voeten, loopt als een plank rond, niks voor mij ging hij dan verder, ik zou niet meer op mijn schip kunnen wonen. En hup daar ging weer een kopstoot.

Jan kwam indertijd met een grote zeilklipper naar Amsterdam en lag op verschillende plekken in het kanaal. Zomers voer hij met Verhuur over het Zuidersopje en in de winter rustte hij uit geflankeerd door zijn twee honden.

In zijn familie werd hij persona non grata, mede door zijn halsstarrige weigering zich te laten opereren en mede door zijn manier van leven.

Hij woonde op zijn schuit die voor anker lag in de oude haven van Nieuwendam, langszij bij café ‘t Sluisje: zo was hij van alle gemakken voorzien. Tja dat trapje was wel eens een probleem ‘s avonds als hij thuis kwam na een fietspartij naar de bakker die steevast eindigde in een van de twee kroegjes op de dijk. Of zoals steeds vaker gebeurde dat hij even bij ons langskwam in de zomer als we voor ons huis op de bank zaten, dan dronk hij gezellig een wijntje mee, complimenteerde mijn man met ons gezellige huisje en proostte op mijn schoonheid en de mooie ogen van Buddy de hond.

Bij wat guurder weer, als er nog licht brandde ‘s avonds laat na het verlaten van het café, tikte hij op het raam. Voerde filosofische gesprekken met ons, gaf de hond zijn bruine brood en liet hem hagelslag eten uit het pak dat hij voor zijn ontbijt had gekocht.

Hij maakte mij onbeschaamd complimenten en verklaarde zijn liefde nadat hij zich eerst bij mijn man had verontschuldigd, hij begon dan steevast;
- mijnheer vergeef mij maar ik hou van uw vrouw, mevrouw, het moet mij van het hart maar ik hou van u, de groeten aan uw man; dan feliciteerde hij mijn man met het feit dat hij met mij mee naar boven mocht. Kuste mijn hand en knipoogde op onweerstaanbare wijze. Zo maakte hij alle vrouwen onbeschaamd het hof. Je kon niet boos worden op hem.

Jan had de ziel van een muzikant of een dichter, welbespraakt, zeer belezen, het was duidelijk dat hij een goede opvoeding en opleiding genoten had.
Af en toe declameerde hij prachtige gedichten voor mij en dan vroeg hij of ik zo af en toe eens aan hem wilde denken.

Hij nodigde ons meerdere malen uit om naar zijn pianospel of accordeonmuziek te komen luisteren. Maar daar is nooit iets van gekomen.

Toen ik een gedicht over hem had gemaakt, was hij zichtbaar ontroerd en moest ik het wel drie keer voorlezen. En hij vroeg een kopie om te bewaren.

Ook onze beide tienerzoons waren graag bij hem in de buurt. Ze hielpen hem op de boot als er een klusje gedaan moest worden. Er gingen allerlei verhalen over Jan de ronde, dat het een grote versierder zou zijn, een dronkelap en een zwerver, maar hij deed de dingen die hij deed met een onnavolgbare stijl.

Een keer hebben ze hem snurkend gevonden, in het gras langs de dijk, zijn fiets boven op hem. De hemel zond hem een beschermengeltje. In zijn binnenzak had hij zestigduizend gulden. Zijn armoedige uiterlijk behoedde hem voor een roofpartij.

Hij verkocht zijn schip omdat hij het onderhoud niet meer aankon en kocht een Waalschokker daarvoor in de plaats en lag daar sindsdien mee voor het café 't Sluisje en liet zich daar niet wegjagen.

Maar ineens leek Jan van de aardbodem te zijn verdwenen. Ik zag hem niet meer komen aanfietsen vanaf de haven, afstappen onderaan de klucht en het laatste stukje naar boven zwoegen om dan even naar me te zwaaien. We vroegen wat rond, niemand had Jan meer gezien sinds de Zaterdag.
Maandag kwam en iemand was op zijn boot gaan kijken, hij was er niet.

Ik werkte in het ziekenhuis. Ik vroeg eens bij afdeling opname of er iemand was binnengebracht met de naam Jan van der H. ? Er was niemand te vinden.
Dinsdags liep ik voor mijn werk de Intensive care afdeling op met wat spullen. De verpleegkundige aan wie ik ze moest afgeven stond dicht bij een bed en tot mijn grote schrik lag Jan er in.
Hij lag daar uitgestrekt en leek groter en massiever dan voorheen.
- Jee Jan, wat is er gebeurd? riep ik.
Hij reageerde nauwelijks. Laat staan dat hij mij meteen herkende in mijn uniform.

De verpleegkundige draaide zich om.
- Ken je hem? Ik knikte.
- Jan van der H. Hij woont bij mij op de dijk. We waren hem al kwijt.
- Maar hoe kwam Jan in dit bed terecht?

Zaterdagavond was hij na een feestje ergens in Amsterdam Zuid van de trap gevallen. Zoals gezegd: trappen lopen was niet zijn sterkste kant. Als een egeltje was hij over de traptreden naar beneden gerold. Men bracht hem naar een ziekenhuis in de stad. Jan lapte alle conventies aan zijn laars en bleek om principiële redenen niet te zijn verzekerd. Zijn angst voor dokters lag daar aan ten grondslag.


wordt vervolgd

Schrijver: Willy Vittali, 22 april 2009


Geplaatst in de categorie: vriendschap

3.9 met 8 stemmen 319



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)