Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

VANUIT EEN TRAWANT

Toen ik opkwam, stond hij er alweer; mijn trouwste fan. Ik wist dat ik hem intrigeerde en niet alleen hem. Door de eeuwen heen heb ik al heel wat bewonderaars versleten. Nu was het decor waarin ik optrad altijd van een adembenemende schoonheid. Dat moet worden gezegd. Ik wil mezelf niet al teveel eer aan doen, maar ook niet te weinig.

‘Gegroet, lieve Trawant.’ Zijn stem klonk hees, maar hij was nog uitstekend te verstaan.
Beleefd en een tikje gevleid groette ik terug.
‘Zo, weer op reis, vriend,’ vroeg ik vriendelijk.
Sinds hij de oude verzen van collega’s las, kon hij de drang op pad te gaan, niet weerstaan.
De herfstwinden van Kyoto volgden hem waar hij maar ging. Hij had er zijn studententijd doorgebracht, in de stad die bekend stond om zijn roze bloesem, of het er nu sneeuwde of dat de aarde er roodbruin gekleurd was, de kersenbloesem verbleef er maandenlang.
‘Ik ben een verwaaide geest, lieve Trawant, wonend in een karkas, bestaand uit honderd botten en negen openingen. Ik ben niets meer dan een dunne lap, met als levensopdracht gedichten schrijven. Dat kan ik nu eenmaal het beste.’
Mijn vereerder was duidelijk weer eens in een melancholieke bui. Zijn favoriete seizoen was de herfst wist ik en dat zei mij genoeg.
‘Wat heb je tot nog toe zoal gevangen in je haiku, dichter?’ Ik keerde me vol naar hem toe.
‘Glimlachende viooltjes,’ zei hij stralend, ‘en pootje badende kraanvogels en ik heb heerlijk geslapen op kussens van gras. Mijn hang naar stroomversnellingen, pampaspluimen, klokjesbloemen en krekels, lijkt groter dan ooit.’
Hij droomde weg zag ik.

Hij had veel vrienden, mijn aanbidder. Ze voorzagen hem elke reis trouw van een nieuwe mantel, een regenjas, een hoed en sokken en sandalen. Maar hun mooiste geschenk waren de brieven voor onderweg, voor als de eenzaamheid hem teveel werd.
’Heb je nu nog steeds zo’n moeite met vergankelijkheid,’ informeerde ik.
‘Ja,’ klonk het zacht.
‘Als ik verwaarloosde graven van edelen zie, overwoekerd door planten, of verlaten tempels en Boeddhabeelden bedekt met mos, dan snijdt dat door mijn ziel, ook al verzachten kruiden en salie op die plekken het leed wel een beetje.’
Wreedheid, was ook al zoiets waar hij moeite mee had. De stukbrekende golven op de stranden klonken weemoediger dan ooit, sinds hij een jonge keizerin met haar zoontje en hofdames zag vluchten naar een boot op het strand. Dat beeld bleef hem altijd bij. Het verloren voedsel, de verloren sieraden en de verloren levens, door de vijand uitgewaaierd over het zand.
Zelfs de aanblik van dorpelingen die meeuwen verjoegen met pijl en boog, zodat ze geen op het strand te drogen gelegde visjes konden pakken, maakte hem al overstuur.
Dan miste hij de boom bij zijn huis, waaronder hij kon schuilen tegen wind en regen. Dan miste hij het geluid van de wind die tegen de stam blies.

‘Hoe vind je mijn nieuwe sandalen?’ Verwachtingsvol keek hij me aan.
Ik keek naar zijn voeten en het leek warempel of er blauwe irissen aan groeiden.
‘Van een vriend gehad die kunstschilder is,’ vertrouwde hij mij toe, ‘die blauwe irissen bloeien in zeer ontoegankelijk gebied. Ik trof ze nog nooit. Mijn vriend vond dit een goede oplossing.’
Ik kon zijn vriend niet anders dan gelijk geven.
‘Maar jou tref ik het liefst van alles en iedereen hoor.’ Het klonk oprecht gemeend.
‘Dat is eigenlijk wederzijds,’ antwoordde ik tot mijn eigen verbazing. Ik had het me nog niet eerder gerealiseerd besefte ik, gewend als ik was aan scharen bewonderaars. Tot uitentreuren was ik in allerlei toonaarden bezongen en ik was bepaald niet vies van lof en won het maar wat graag van wilde paarden, papavers en blauwe regen.
‘Hoewel ik vaak afgeleid werd door verhalen van priesters, dichters en tal van andere mensen die ik tegenkom, heb ik door de jaren heen toch aardig wat poëzie geproduceerd hè?’ Hij zei het trots.
‘Ja, dat heb je zeker, lieve vriend en vergeet je leerlingen niet.’
Hierop verviel ik zelf in gepeins.
Mijn vriend was vrijwel nergens bang voor. Voor steile ravijnen en dichte bossen echter wel. Vaak huurde hij een gids in, maar deze leek dan blind voor gevaar en dommelde weg op zijn paard, zonder oog te hebben voor zowel de innerlijke als uiterlijke bergen en dalen in het leven. Voor rovers voelde hij totaal geen angst. Bij hem viel buiten zijn inktsteen, penseel en papier, niet veel te halen.

‘Ik word oud, Trawant,’ hoorde ik hem zeggen en ik kwam met een schok weer terug in de werkelijkheid. ‘Mijn haar wordt dun en grijs, er zit witte ijzel op mijn wenkbrauwen en ik verzwak. Ik geloof dat ik op weg ben naar het Hoge Noorden.’
Ja, dat was hij zeker. Het einde naderde.
Hij was pas rond zijn veertigste gaan reizen en had er al heel wat jaren opzitten.
Tot aan zijn dood, schreef hij zulke mooie dingen, dat ik ze graag wil vergelijken met de parels die uit de ooghoeken van een zeemeermin rollen, als ze huilt en ik kan het weten na eeuwen ten volle of halfwas verschijnen.
Ik was van hem gaan houden. Wat zou ik hem missen straks. Ik zag dat hij moeizaam en stram plaats nam bij een boom die veel weg had van zijn boom thuis en dat hij zijn ogen sloot om ze nooit meer te openen.
Uit de zak van zijn mantel stak een papier. De wind pakte het voorzichtig en legde het zo neer dat ik het kon lezen. Het waren gedichten, in klad nog, over mij en mijn ontstaansgeschiedenis:

En God sprak -

Dat er lichten zijn
Aan het uitspansel des hemels
Scheidend dag en nacht

En God maakte twee
Grote lichten op aarde
Een voor de dagen

En een kleinere
Voor de donkere nachten
Benevens de sterren

Schrijver: Anneke Haasnoot, 18 februari 2013


Geplaatst in de categorie: literatuur

1.0 met 2 stemmen 165



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)