Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

1868 - 1922

Sprookje van de boze fee [deel I]

Hand in hand stonden ze bij de wieg van hun eerstgeborene.

De koningin had de kanten wiegegordijntjes ter zijde geslagen en volgde met met tedere belangstelling het hulpeloos bewegen der kleine magere knuistjes, het smakkend zoeken van het open, nog ongevormde zuigmondje naar de lauwe, zoete stroom van wellust, die soms bij het openen der lipjes het keeltje was komen binnenstromen.

`Kindje? Lieveling?' vroeg de koningin.

Lang had God haar op een kindje laten wachten, jaren lang, en haar hart en het hart van het volk waren moe geworden van het wensen, gekrenkt door uitgestelde hoop...

Maar daar was het nu toch eindelijk gekomen, het lieve, kleine prinsesje, en daar lag het in haar wiegje en de koning en de koningin keken er naar, en ze waren er toch zo innig gelukkig mee, dat ze zelfs voor God niet zouden hebben willen erkennen, dat ze - nu ja, dat ze toch nog misschien iets liever een zoon zouden hebben gehad.

De koningin stak haar blank vingertje naar het kinderhandje uit - en het kleine gemarmerde vuistje omknelde het vast.

`Kindje?' vroeg de koningin verrukt.

De koning keek neer op de even gebogen gestalte, op het nog bleke, fijne, blonde hoofdje van zijn vrouw.

`God is goed,' antwoordde hij dankbaar.

Van het voorplein klom het verwarde gerucht van een grote volksmenigte naar boven, gonzend drong het door tot in de zalen van het koninklijk paleis.

De koningin hief het hoofd omhoog, ze luisterde, ze glimlachte.

`Hoor...' zei ze. `Ze zouden het ook zo graag eens eventjes willen zien... Zal ik even?...'

Ze had het prinsesje al uit haar gouden wiegje genomen en trad er mee naar het raam.

Buiten stond het volk. Een groot veld van mensenaangezichten, geduldig opgeheven naar het koninklijk paleis, de ogen verlangend gericht op het venster, waar de koningin verschijnen ging.

Plotseling openden zich alle monden tot een luid, lang aangehouden, golvend gejuich. Het effen veld werd tot een onrustig bewogen massa. Armen, hoeden, petten, zakdoeken zwaaiden en wuifden in heftige, wilde warreling boven de hoofden heen en weer.

De vrouw aan het venster hief haar kindje hoger. Daar glimlachten alle monden in juichende ontroering.

`Mijn lieveling, mijn vreugde, mijn trots!' jubelde een jonge vrouw in het zwart en de tranen traden haar in de ogen. `God zegene haar,' bad innig een oud moedertje. `God zegene haar en het kind.'

Het moet heerlijk zijn geweest, daar te staan juichen te midden dier menigte, daar te staan juichen en lachen en bidden en schreien... Stil, het is misschien maar beter, dat wij daar niet te veel aan denken... we zouden afgunstig kunnen worden op de mensen van dat land.

Maar, o God, wat waren ze toch gelukkig, wat waren ze gelukkig! Ze verhieven hun stem met zó grote blijdschap, ze juichten met zó groot gejuich, dat de klank van hun vreugde tot van verre gehoord werd...

[wordt vervolgd]

Schrijver: Jacqueline van der Waals
Inzender: JM, 18 mei 2004


Geplaatst in de categorie: koningshuis

2.1 met 19 stemmen 1.799



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)