Inloggen
voeg je autobiografie toe

Autobiografieen

Niet zeuren en jengelen.

41.

Toen ik een jaar of acht was kreeg ik last van mijn linkeroog. Mijn oog werd rood, deed pijn en ik kon er geen licht op verdragen. Daarom hield ik de hele tijd maar een hand voor mijn oog.
Ik probeerde het steeds tegen mijn ouders te zeggen, maar dat lukte niet. Het was kerst en mijn ouders hadden het druk met gezellig doen met andere mensen. Ze vonden het lastig dat ik aandacht vroeg, dat voelde ik. En volgens Meester was er niets aan de hand, gewoon een pukkeltje. Gaat wel weer over. Niet zeuren en jengelen!

Maar de pijn ging niet over. De linkerkant van mijn gezicht ging pijn doen. Meester had een hekel aan aandachttrekkers, daar was ik me erg van bewust. Ik verstopte me onder het logeerbed en ging met m’n wang op het koele zeil liggen. Dat verlichtte de pijn een beetje.

Na de kerstvakantie, toen de infectie zich inmiddels had uitgebreid naar mijn neus, wang en mond en de linkerhelft van mijn gezicht ging hangen, nam mijn moeder me mee naar de huisarts. Mijn moeder had talkpoeder op mijn gezicht gedaan, maar daar was het niet beter van geworden.

Toen de huisarts de wachtkamer in liep en mij zag, deed hij een grote stap naar voren, pakte me bij mijn bovenarm en trok me mee naar binnen.
Binnen kreeg mijn moeder een enorme uitbrander. Ik schrok er van. De dokter keek even naar mijn oog, belde het ziekenhuis en zei dat we meteen naar de oogarts moesten gaan.

Bij aankomst in het ziekenhuis stond de oogarts al op ons te wachten. Het viel me op dat hij heel serieus keek en heel bezorgd deed.
Mijn oog werd behandeld maar het mocht niet meer baten. Het hoornvlies was onherstelbaar beschadigd. De artsen en verpleegkundigen waren allemaal bijzonder aardig voor me. Soms nam iemand zelfs even de tijd om een boekje met me te lezen. Ik vond al die aandacht raar en begreep het allemaal niet zo goed.

Toen ik thuis kwam moest ik wennen aan het feit dat ik nog maar met één oog goed kon zien. Ik botste wel eens ergens tegen aan, liet iets vallen, of zag iets links van mij over het hoofd. Ook een bal vangen ging een stuk lastiger. Daar was geen enkel begrip voor. Integendeel. Ik werd door mijn ouders uitgelachen omdat ik zo onhandig was. Mijn oog werd een lodderoog genoemd. Verder werden er weinig woorden aan vuil gemaakt.

Hoewel ik mijn vader ook eens een stoer verhaal heb horen vertellen. Mijn oog zou eruit moeten en ik zou een glazen oog krijgen. Ik hoorde het hem ’s nacht vertellen tijdens een vakantie, toen ik in een tentje lag en niet kon slapen. Een glazen oog?! Ik schrok me wezenloos. Toen ik er de volgende ochtend naar vroeg, kon hij zich er niets meer van herinneren. Ik was waarschijnlijk alleen maar even onderwerp geweest in een sterk verhaal waarmee hij indruk wilde maken op anderen.

Als ik voor controle terug moest komen bij de oogarts zette mijn moeder me bij de deur af. Ze wilde niet mee naar binnen. Ze had een hekel aan oogartsen, zei ze. Ze deden onaardig en kortaf tegen haar.
Meester was het met haar eens. Oogartsen deugen niet. Ik begreep het niet. Ik vond oogartsen niet onaardig, maar durfde daar niet op te vertrouwen.

Dat artsen onaardig en kortaf deden tegen mijn moeder, omdat ze feilloos in de gaten hadden dat de schade aan mijn oog het gevolg was van verwaarlozing, dat besef kwam pas vele jaren later.

Schrijver: Lone Wills, 29 september 2016


Geplaatst in de categorie: ziekte

4.0 met 7 stemmen 164



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)