Kapot.
Onthoud mij, geef me een plek in je hart. Als het niet anders kan is een plek in jouw hoofd ook goed.
Zeg me maar wat je denkt. Ik zag je gaan, met gebogen schouders, een schril contrast met je opgewekte glimlach. Ik probeerde de mijne te rechten, ik wilde niet dat je ging. Mijn tranen komen als ik de deur dichtdoe, zachtjes. Daarna zou je dan terug moeten komen in het verhaal, als ik weer kan lachen en me goed voel. Zo gaat het meestal, misschien nu ook.
Waarschijnlijk maak ik je verdrietig en onzeker. Ik laat me zakken langs de muur en wentel me even in zelfmedelijden. Ik kijk in de spiegel tegenover mij. Ik zie alleen een schaduw van mezelf. Niets kan afleiden als ik naar mijn schaduw kijk. Ze is altijd anders en toch hetzelfde, zoals ik. Geen details, geen opsmuk. Alleen de contouren tekenen zich af tegen de witte muur. Als een litteken is daar het gat dat nooit gevuld is, nu ter hoogte van mijn borst.
In gedachten dwaal ik af naar het moment waarop je de restanten uit de muur met stoffer en blik opveegde. Een gebogen schaduw. Er was schaamte, jouw machteloosheid, vereeuwigd in de muur. Waarom was het ook alweer dat ik toekeek hoe jij je vuist stuksloeg? Er waren stille tranen, ik achter mijn muur, jij achter de jouwe. Dikke stilte, als een wolk, elk geluid leek van ver te komen.
We hebben er nooit om gelachen, achteraf, zoals soms gebeurt. Lange tijd verborg een lange jas de schade, het was wel goed zo.
Ik buig mij voorover en vraag me af of ik door het gat zou kunnen kijken als ik het verder stuk maak. Was dat waar ik gebleven was? Of, zou ik het helen, zorgvuldig zodat je er niets meer van ziet?
Er is maar een manier besluit ik als mijn schaduw langer wordt. Met een rode stift teken ik het mooiste hart wat ik zou kunnen tekenen op de muur. Jouw pijn was liefde.
Geplaatst in de categorie: liefde