Inloggen
voeg je verhaal toe

Verhalen

De legende van Gorfigliano en Gramolazzo - Deel 1

Diep verscholen in de appenijnen liggen twee dorpjes, Gorfigliano en Gramolazzo. De een tegen de bergwand en de ander beneden aan het meer van Gramolazzo. Als toevallige voorbijganger of verdwaalde toerist vind je er nu, tot je grote verrassing, precies tussen de twee dorpjes in een eenvoudige camping. Vanwaaruit je een prachtig uitzicht hebt op de in rust badende omgeving en de machtige Monte Pisanino. Maar de legende wil dat dit niet altijd zo is geweest.


Lang geleden, maar nog niet zo lang geleden, bewoonden Graaf Olbaid en zijn vier zonen, Mario, Renato, Pietro en Alessandro het woonhuis en de bijgebouwen van Chiesa al Vegghio. Graaf Olbaid werd in de wijde omtrek gerespecteerd en gevreesd. Gerespecteerd vanwege zijn status en gulheid voor zijn vrienden en hun familie. Gevreesd voor zijn medogenloosheid ten aanzien van een ieder die hem trachtte te dwarsbomen. De dorpelingen van Gorfigliano droegen de Graaf op handen, vereerden hem zelfs. Want zij profiteerden van zijn onmetelijke rijkdom. Waarvan niemand overigens wist hoe die verworven was. In Gramolazzo echter hadden de mensen zo hun bedenkingen. De meesten van hen meden de Graaf en de omgeving waar hij woonde. Alleen als zij gedwongen werden, bijvoorbeeld als er iemand begraven moest worden, kwamen zij daar. Ze moesten dan wel want de begraafplaats van beide dorpjes was gelegen aan de voet van de berg, precies onder het woonhuis van de Graaf. En de dienst ter afscheid van de overledene vond altijd plaats in Chiesa al Vecchio, naast zijn woonhuis. Dit was altijd al zo geweest, zo lang al dat zelfs de oudsten in beide dorpjes niet anders wisten. De zonen van de Graaf regelden alles. Zij groeven het graf, verzorgden de dienst en droegen de kist van het kerkje naar de begraafplaats, alwaar ze later het graf weer dichtten.

Nu wil het geval dat de Graaf al zolang de mensen wisten een conflict had met Paolo, een rijke boer uit Gramolazzo. Zijn huis was gelegen op de volgende berghelling, recht tegenover Chiesa al Vegghio. Paolo was een grote, logge goedzak. Zo sterk als drie mannen bij elkaar en de vriendelijkheid zelve. Galant tegen de vrouwen en als een vader voor alle kinderen. Niemand in beide dorpjes wist waarom of waarover juist deze twee mannen ruzie hadden. Het enige wat men wel wist was dat Paolo altijd als hij de Graaf of zijn zonen tegenkwam, voor hen op de grond spuugde en als het ware dwars door hen heen keek, alsof ze niet bestonden. De Graaf reageerde nooit. Zijn zonen wisten echter geen raad en keken altijd snel de andere kant op als zij Paolo onverwacht tegen kwamen. Maar meestal hadden ze hem allang gezien en gingen snel een andere kant op.

Op een dag moest Paolo naar de stad. Zijn oogsten waren goed geweest en de koopman uit de stad Lucca had alle vijgen en olijven gekocht. En nu ging hij met karren vol naar Lucca om de waar af te leveren. Vrolijk fluitend vertrok hij met een paar van zijn knechten. Hij zou goed verdienen aan de verkoop en ze zouden het er in Lucca eens goed van nemen. In totaal zouden ze zo’n dag of vier weg zijn. Dus gaf hij zijn vrouw Lucinda en zijn beide dochtertjes Maria en Julia een dikke zoen voor hij vroeg in de morgen vertrok. De ossen spanden hun spieren en ogenschijnlijk zonder moeite trokken zij de volgeladen karren in beweging. Op weg naar de eerste overnachtingsplek Castle Nuovo.




Het was warm die dag en omdat ze toch verder niets te doen hadden gingen Maria en Julia spelen bij het meer. Dat was altijd leuk, want alle kinderen kwamen daar samen, het verkoelende water opzoeken. Onderweg hadden ze nog wat brood gehaald bij de bakkerij van Canini. Een vriendelijke sterke man die ze altijd bewonderend bekeken als hij aan het werk was in de bakkerij. De grote oven vullend met stukjes deeg, die er vervolgens uit kwamen als heerlijke warme broodjes. Dit keer hadden ze geluk, Juliano had net zoute broodjes uit de oven gehaald en ze hadden er allebei een gekregen. Zomaar voor niets. Vrolijk babbelend en knabbelend liepen ze verder de weg af naar beneden, naar het meer. Toen plotseling vanuit het niets een groot zwart beest uit het bos de weg op vloog en dwars over beide meisjes heen denderde. Julia vloog door de lucht en belande in de berm van de weg, bewusteloos. Maria lag roerloos in het midden van de weg. Haar eens zo mooie vrolijke gezicht, was één grote bloedvlek. Haar armen en benen lagen erbij alsof iemand ze zo getekend had. Het arme kind had allerlei botbreuken en was hartstikke dood. Het beest stond briesend en hijgend stil. Het was het paard van de Graaf, bereden door de oudste zoon Mario. Schichtig keek hij om zich heen. Niemand te zien, links niet en rechts niet. Zonder verder nog te aarzelen pakte hij Maria op en gooide haar op de rug van het paard, direct gevolgd door Julia. Nogmaals keek hij om zich heen en schopte wat zand over de bloedplekken. Toen pakte hij de zak met brood, sprong op het paard om vervolgens weer in het struikgewas te verdwijnen.

Schrijver: M.A Romers, 15 juli 2004


Geplaatst in de categorie: overig

4.0 met 7 stemmen 914



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)