Inloggen

biografie: Bernlef

[Sint-Pancras 1937 - ....]

J. Bernlef - psynoniem voor  Hendrik Jan (Henk) Marsman bracht zijn jeugd door in Amsterdam. In 1949 verhuisde het gezin Marsman naar Haarlem. Terug in Amsterdam in 1954 kreeg Henk op de HBS Nederlands van de schrijver Rob Nieuwenhuys, die hem en zijn vrienden Gerard Stigter en Gerard Bron (de latere K. Schippers en Gerard Brands) in contact bracht met het werk van schrijvers als Nescio, Elsschot en Carmiggelt. Na zijn eindexamen in 1955 studeerde korte tijd aan de faculteit voor politieke en sociale wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam en werkte vervolgens bij een boekhandel en een uitgeverij. In 1956, vlak voor de Hongaarse opstand, moest hij in dienst. In 1957 verbleef hij drie maanden in het militair hospitaal Austerlitz. In deze periode debuteerde hij met het onder zijn eigen naam geschreven verhaal 'Mijn zusje Olga' dat later verscheen in het blad 'Hoos'. Naar aanleiding van die publikatie maakte de recensent Hans van Straten een vergelijking met de dichter Marsman. Dat was voor de jonge Henk Marsman reden na te gaan denken over een pseudoniem. Op een boekhandelscursus had hij net gehoord over de middeleeuwse Friese bard Bernlef, van wie geen werk bewaard was gebleven. Die naam, voorafgegaan door de beginletter van zijn tweede voornaam, werd zijn pseudoniem.

Na zijn diensttijd ging hij in 1958 naar Zweden, waar hij het ruige landschap waardeerde. Tot 1960 was hij afwisselend in Nederland en Zweden. Terug in Amsterdam werkte hij tot 1965 bij een importeur van boeken. Toen besloot  hij  van het schrijven te gaan leven. In 1960 trouwde hij met Eva Hoornik met wie hij twee kinderen kreeg. Zijn vriend Gerard Stigter trouwde met Eva's tweelingzusje.
Met Stigter en Brands richtte hij het 'tijdschrift voor teksten' 'Barbarber' op dat tot 1971 bestond. In 1977 was hij betrokken bij de heroprichting van 'Raster', een blad waarvan hij geruime tijd redacteur was. Als criticus schreef hij daarnaast voor kranten en tijdschriften, zoals 'De Groene Amsterdammer', 'De Gids' en de 'Haagse Post'.
Bernlef had belangstelling voor de jazz, een onderwerp waar hij ook  over geschreven heeft.

Hoofdlijnen van het werk van Bernlef

 Vergeten en vergetelheid, en onlosmakelijk daarmee verbonden verdwijnen en dood, zijn kernbegrippen in zijn werk. Leven is een proces van voortdurend vergeten, waarbij elke nieuwe herinnering als het ware een aantal oude herinneringen verdringt. Alleen bij gratie van het vergeten kan de herinnering functioneren. Hoe hecht leven en vergeten in de visie van Bernlef verstrengeld zijn, blijkt ook uit het citaat (van Francis Picabia) dat hij als motto heeft meegegeven aan zijn verhalenbundel 'De verdwijning van Kim Miller' (1969): 'Het leven heeft slechts één vorm: het vergeten.'
In een artikel in 'Bzzlletin' uit 1984 waarin hij het proza van J. Bernlef beschouwt, stelt Graa Boomsma dat deze 'telkens opnieuw memoires van een vergeetachtige schrijft'. Vergeten en geheugenverlies (en dus de verhouding tussen verbeelding en werkelijkheid) spelen al een rol in de cyclus "Tien verhalen uit Värmland", opgenomen in zijn prozadebuut 'Stenen spoelen' (1960), over zwijgende mensen in een Zweeds dorp.
Expliciet is de thematiek aanwezig in 'Sneeuw' (1973), 'Meeuwen' (1975) en 'Onder ijsbergen' (1981), drie romans die zijn gesitueerd op noordelijke eilanden en waarin een verdwijning in letterlijke of overdrachtelijke zin centraal staat. In 'Sneeuw' gaat het om een Nederlandse man die op een klein Zweeds eiland bij een auto-ongeluk zijn vrouw heeft verloren, maar zich van het fatale moment niets herinnert. Bijna als een detective probeert hij dat moment te herscheppen met ten slotte een fatale afloop.
Ook demente mensen houden zich niet aan de lineaire tijdsopvatting. Ze maken als het ware de cirkel rond door terug te keren naar het beginpunt. Het moge dan ook duidelijk zijn dat Bernlefs meest succesvolle roman (in termen van verkoop) 'Hersenschimmen' zeer verweven is met de rest van zijn werk. Nadat hij in de verhalenbundels 'Hondedromen' (1974) en 'Anekdotes uit een zijstraat' (1978) al schreef over ouderdom, vergeetachtigheid en dementie, durfde hij het in deze roman aan om 'van binnenuit', namelijk vanuit het gezichtspunt van een dementerende man, te schrijven. Daardoor werd deze roman ook een veel directer en emotioneler boek dan veel van zijn andere werk. Waar de hoofdfiguur in 'Hersenschimmen' geleidelijk zijn wereld verliest, bouwt de hoofdfiguur in 'Eclips' (1994) deze juist geleidelijk weer op na tijdens het autorijden getroffen te zijn door een neurologische stoornis, waarschijnlijk een hersenbloeding. Zijn geheugen, gezichtsvermogen, spraak en motoriek zijn aangetast en komen stukje bij beetje terug.

Bernlef is een veelzijdig en produktief auteur. Niet alleen heeft hij romans, verhalen en gedichten geschreven, zijn bibliografie vermeldt ook toneelstukken en essays over uiteenlopende onderwerpen (jazz, literatuur, schilderkunst, fotografie). Speciale vermelding verdient het tijdschrift 'Barbarber', dat Bernlef in 1958 met Gerard Stigter en Gerard Bron oprichtte. Door op allerlei manieren het alledaagse binnen de poëzie te halen, wilden de redactieleden de grenzen van het literaire doorbreken. Een vaste werkmethode daarbij was het gebruik van 'ready-mades': bestaande teksten (zoals reclamekreten en kranteknipsels) die, uit hun context gelicht, tot poëzie werden.
Conform de opzet van 'Barbarber' was Bernlef in de jaren zestig als dichter een observator en verzamelaar van het alledaagse. Kenmerkend voor zijn opvatting destijds dat alles poëzie kan zijn, is de cyclus "Wild Gardening" (opgenomen in 'Bermtoerisme', 1968) die bestaat uit 45 teksten die uit het boek gescheurd dienen te worden en in willekeurige volgorde, 'als een ruiker', gelezen kunnen worden.

Ongeveer tegelijk met het einde van 'Barbarber' (het laatste nummer verscheen in 1971, in 1990 verscheen bij Querido nog een omvangrijke bloemlezing, onder de titel 'Barbarberalfabet'), voltrok zich in het werk van Bernlef een verandering. Waar hij voorheen nauwelijks geïnteresseerd was in de poëtische vorm, in ritme en klank, besteedde hij vanaf de bundel 'Hoe wit kijkt een eskimo' (1970) veel meer aandacht aan vorm en compositie. Zijn poëzie werd compacter en geslotener. Qua thematiek is hij echter, zoals hierboven al aangegeven, een consistent auteur. Zijn aandacht voor het detail, voor de (alledaagse) dingen blijft een constante factor, ook in meer recente bundels als 'Geestgronden' (1988) en 'Niemand wint' (1992). In laatstgenoemde bundel speelt overigens het doodsbesef een sterkere rol dan in voorgaande bundels.
De verhouding tussen verbeelding en werkelijkheid die thematisch de dichtbundels 'Stilleven' (1979), 'De kunst van het verliezen' (1980) en 'Alles teruggevonden/niets bewaard' (1982) verbindt, is ook bepalend voor de intrige van 'Publiek geheim' de roman waarmee hij in 1987 winnaar werd van de eerste AKO Literatuur Prijs. 'Publiek geheim' speelt in een sterk op Hongarije lijkend Oostblokland, waar door de staatstelevisie een documentaire wordt gemaakt over het leven van een oudere schrijver die zich tijdens het interview ook uitspreekt over 'de gebeurtenissen van 1956' (de Hongaarse opstand). De documentaire wordt door een functionaris van de geheime dienst 'gemonteerd' tot onverholen partijpropaganda. De jonge produktie-assistente echter die deze aanslag op de werkelijkheid niet kan verkroppen, maakt met het restmateriaal een alternatieve film, getiteld 'Publiek geheim'. De bekroning van 'Publiek geheim' maakte deze roman na 'Hersenschimmen' tot het tweede succes van Bernlef bij een breed publiek.

Officiële erkenning in de vorm van literaire prijzen viel Bernlef o.a. ten deel met de toekenning van de Constantijn Huygensprijs (1984) voor zijn gehele oeuvre en de P.C. Hooftprijs (1994) voor zijn poëzie. Op een vraag na de toekenning van deze laatste prijs of hij zijn poëzie belangrijker vond dan zijn proza, zei Bernlef: 'Nou ja, belangrijker, belangrijker. Vergelijk het maar met een schilder die ook tekent. De tekening is een sneller medium, geschikt om de eerste intuïties op papier te zetten. (...) Poëzie is voor mij de kern van waaruit mijn andere werk zich heeft ontwikkeld.'
Tot dat andere, meer recente werk behoren ook de essays over jazz in 'Schiet niet op de pianist' (1994) en de verhalen in 'Cellojaren' (1995). Deze bundel, genomineerd voor de Vlaamse literatuurprijs De Gouden Uil en voor de Libris Literatuur Prijs, bevat een groot aantal korte verhalen, in veel gevallen over kunstenaars, die zich afspelen in een gebied dat Bernlef 'het anonieme deel van onze persoonlijkheid' noemt.