Inloggen

biografie: Doeschka Meijsing

Maria Johanna Meijsing werd in 1947 in Eindhoven geboren. Toen ze drie jaar was verhuisde het gezin naar Haarlem, waar ze het gymnasium doorliep. Daarna studeerde ze Nederlands en literatuurwetenschap in Amsterdam. Ze gaf van 1971 tot 1976 les aan het Ignatius College en was vervolgens van 1976 tot 1978 wetenschappelijk medewerker aan het instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam. In 1978 werd ze literatuur-redacteur van Vrij Nederland, in 1989 van Elsevier. De gastcolleges die ze aan de Universiteit van Groningen gaf, zijn gebundeld in Hoe verliefd is de toeschouwer? (1988).
Doeschka Meijsing publiceerde verhalen in Podium en De Revisor. Net als voor de andere Revisor-schrijvers (onder andere Nicolaas Matsier, Frans Kellendonk en Dirk Ayelt Kooiman) speelt voor haar de problematische verhouding tussen werkelijkheid en verbeelding een belangrijke rol.  Daarnaast besteedt zij grote aandacht aan de vorm van een verhaal: het moet heel helder en goed gestructureerd zijn.


Meijsing debuteerde in 1974 met De hanen en andere verhalen. De personages in deze verhalen hebben met elkaar gemeen, dat ze zich nergens thuisvoelen, buitenstaanders zijn en blijven. Om zich te handhaven nemen ze hun toevlucht tot de verbeelding en de fantasie.
Naast de verbeelding zijn de fascinatie en de tijd belangrijke thema's in Meijsings werk. Al haar verhaalfiguren (die overigens niet volledig vrouwelijk en niet volledig mannelijk zijn) hebben het vermogen in de ban te raken van iemand. Gevolgen van die fascinatie zijn kwetsbaarheid, isolement en jaloezie.
In de cyclische roman Robinson (1976) raakt de eenzame hoofdpersoon in de ban van  haar lerares Duits. Een soortgelijke fascinatie speelt een rol in De kat achterna (1977), een roman waarin aspecten als de onachterhaalbaarheid van het verleden, het falen van het geheugen en geluk tegenover ongeluk een belangrijke rol spelen.

Tijger, tijger!  (1980, bekroond met de Multatuliprijs 1981) bestaat uit verschillende tekstsoorten (brieven, verhalen, gesprekken, herinneringen), die in verschillende tijden gesitueerd zijn. Evenals in De kat achterna worden de hoofdpersonen geconfronteerd met het verleden.

In 1982 verscheen een verhalenbundel, Zwaluwen en Augustein, en een roman-in-verhalen, Utopia of De geschiedenissen van Thomas, die zich afspeelt in een kantoortje, waar gewerkt wordt aan het Woordenboek der Nederlandse Taal. In acht vertellingen wordt de gedachtengang van de twee medewerkers gevolgd.

Net als bij andere Revisor-schrijvers komt bij Meijsing vaak het catalogiseren voor als beeld voor het orde scheppen in de chaotische werkelijkheid. De veelvoorkomende olifant fungeert als symbool voor de herinnering.

Vanaf De beproeving (1990) krijgen Meijsings romans een ander karakter: ze worden meer verhalend en de kleine ruimtes verdwijnen naar de achtergrond. In De beproeving, dat zich afspeelt op een Spaans eiland, wordt de hoofdpersoon gekweld door een onstelpbaar verdriet nadat zijn geliefde hem in de steek gelaten heeft. Een verloren liefde is ook het centrale thema van de roman Vuur en zijde (1992). In veel boeken van Meijsing is sprake van een verlies. Zo ook in De weg naar Caviano (1996), waarin alles draait om een raadselachtige verdwijning, die alle personages met zichzelf confronteert.


Dit verlies speelt ook een rol in De tweede man, die genomineerd was voor de AKO literatuurprijs 2000.
Meijsing, die ook poëzie schreef (Paard Heer Mantel, 1986), hanteert een heldere, directe en beeldende stijl.