biografie: J.C. Bloem
J.C. Bloem [1887 - 1966]
Jakobus Cornelis (Jacques) Bloem werd in 1887 te Oudshoorn geboren. Zijn vader was daar burgemeester.
Jacques volgde, evenals zijn zusje en broertje, eerst privéonderwijs, voordat hij naar de lagere school in Oudshoorn ging. Als jongen gaf hij al blijk van interesse in poëzie, onder andere door Franse dichtwerken van Victor Hugo te lezen.
Na de lagere school bezocht hij vanaf 1899 de HBS in Leiden. Hij nam vanwege de grote afstand tot het ouderlijk huis zijn intrek bij zijn jonge geschiedenisleraar J. Kunst. Hij voelde zich in Leiden eenzaam, maar maakte toch wel vrienden. Zijn resultaten op school waren, behalve voor de vakken Frans, Nederlands en geschiedenis, matig, als gevolg waarvan hij de vierde klas moest overdoen; hij zakte vervlogens ook nog voor zijn eerste eindexamen.
Bloem had geen zin om zich in te spannen voor zaken waar hij geen aanleg of interesse voor had, een eigenschap die zich later tijdens zijn werkzame leven ook zou manifesteren. Bloem deed de hoogste klas over aan de HBS in Amersfoort, waardoor hij weer thuis kon gaan wonen. Hij slaagde dat jaar en wilde graag Nederlandse Letteren gaan studeren, maar zijn vader was daar op tegen wegens het tot het leraarschap beperkte maatschappelijk perspectief van neerlandici. Op diens aandringen werd gekozen voor rechten, maar daarvoor moest wel een staatsexamen B worden afgelegd, wat tot twee keer toe mislukte. De derde keer slaagde Bloem voor het staatsexamen onder het strakke regime van zijn Oma.
Vanaf 1909 studeerde hij rechten in Utrecht. Zijn grootmoeder had hem een toelage toegezegd voor vijf jaar, wat lang was voor de toenmalige rechtenstudie. Door gebrek aan inzet deed Bloem er nog langer over: hij promoveerde pas in 1916, op een proefschrift waaraan zijn vriend Van Eyck (de dichter van 'De tuinman en de Dood'), het nodige had bijgedragen. Tijdens zijn studie kon hij slecht met geld om gaan: hij zat voortdurend in de schulden bij diverse boekhandels, en verscheidene malen kon hij alleen door financiële hulp van vrienden aan een faillissement ontkomen.
Na zijn promotie vervulde Bloem een groot aantal betrekkingen, die hem slecht bevielen, voornamelijk vanwege de sleur die een baan van negen tot vijf met zich mee bracht. Zo werkte hij vanaf 1917 een paar jaar bij de gemeentelijke administratie te Amsterdam en was hij van 1920 tot 1927 redacteur bij de NRC. Vervolgens werd Bloem griffier van het kantongerecht te Lemmer, waarna hij dezelfde functie in Breukelen vervulde; vanaf 1934 was hij ambtenaar aan het departement van Sociale Zaken. Bloems persoonlijkheid werd in de meeste gevallen positief beoordeeld maar over zijn werkprestaties was men minder te spreken.
Na 1946 zette hij zich alleen nog als dichter in.
Bloem stond bekend als conservatief, op het reactionaire af. Hij bewonderde, net als veel van zijn vrienden, de uiterst rechtse Franse politicus Charles Maurras, en hij is zelfs enige tijd lid geweest van de NSB. Toen hij in 1938 een bezoek bracht aan de leider van de NSB, ir. A.A. Mussert, bleek dat deze nog nooit van Maurras had gehoord. Bloem wilde zich verder niet inlaten met primitievelingen die hun oorsprong niet eens kenden en zegde zijn lidmaatschap van deze partij op. Hij was en bleef ook hierna een conservatieve man, maar niet zonder een zekere zelfspot, zoals in het aforisme:
'Iedere verandering is een verslechtering, zelfs een verbetering'.
Hoewel een aantal van Bloems ideeën in de buurt dreigden te komen van het fascistoide, bleef hij een aantal principes wel trouw. Zo werd hij geen lid van de door de Duitsers ingestelde Kultuurkamer, waardoor hij tussen 1942 en mei 1945 niet legaal kon publiceren.
Bloem bracht de laatste jaren van zijn leven door in Kalenberg, waar hij verzorgd werd door zijn ex-echtgenote de dichteres Clara Eggink. In deze plaats is hij ook gestorven in 1966. Hij ligt begraven in het naburige plaatsje Paasloo.
Het opschrift op zijn graf is de slotregel van het gedicht 'Herinnering':
Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij.
Hij ontving de volgende literaire prijzen:
Constantijn Huygensprijs (1949)
P.C. Hooftprijs (1952)
Prijs der Nederlandse Letteren (1965)