Inloggen

biografie: JAN FREDERIK HELMERS

1767-1813

[Amsterdam 1767 - 1813]

Helmers was een man van de Verlichting, net als zijn zwager Cornelis Loots (1765 – 1834). Hij was voorstander van verdraagzaamheid en vooruitgang. Dat bleek reeds in 1790, toen hij in een groot dichtwerk Socrates het slachtoffer liet worden van bijgeloof, en de Griek zag als de verpersoonlijking van eigen godsdienstige en wijsgerige denkbeelden à la Voltaire. Anders echter dan Loots, die van jongs af patriottisch gezind was en eerst later de ellende, door de revolutie veroorzaakt, betreurde, zag Helmers in de oude republiek het waarachtige Nederland, welks val hij in 1795 betreurde in een Lijkzang op het Graf van Nederland: heerszuchtigen uit de onderlaag hebben  onder de leuze van 'vrijheid'  het Nederlandse volk misleid. Blijft hij al geloven in de Verlichting, bovenal vervult hem de ellendige toestand van het vaderland. Maar naarmate de actuele toestand hem somberder stemt,  verdiept hij zich, als romanticus avant le date, meer in het nationale verleden, om daar voor zichzelf en zijn volk troost en steun voor gedachten- en gevoelsleven te zoeken. Als resultaat van meer dan tien jaar studie en arbeid, verschijnt in 1812 het gedicht in zes zangen De Hollandsche Natie. De tijd der mateloze zelfoverschatting was sinds lang voorbij. Het laatste decennium der achttiende eeuw had een zelfinkeer, een onderzoek naar eigen waarde en zelfs een aanklacht tegen eigen onwaarde gebracht. Het is tegen deze geest van kleinmoedigheid en moedeloosheid, die in de aanvang der negentiende eeuw ons volk beheerste, dat Helmers reageert door te wijzen op het glorieuze verleden en het roemrijke voorgeslacht.  Men kan er breedheid noch kracht aan ontzeggen, maar men kan het als poëzie niet meer bewonderen. Bepaalde gebeurtenissen zijn breedvoerig berijmd - het zijn de best leesbare onderdelen van het gedicht -, andere worden dor en onbewogen opgesomd; lofhymnen op Nederlandse grootheden worden afgewisseld met vervloekingen van buitenlanders. Zo werd het geheel een vrij rhetorische, compositorisch zwakke, onvolledige cultuurgeschiedenis op rijm, geschreven met meer bewondering dan begrip, waarin blijvende waarde de passages hebben, waar het opgewonden gepraat over de dingen wijkt voor het beeld der dingen zelf. Het geheel bewondert men dan ook minder als poëzie dan als daad van verzet. Illegaal was dit gedicht in hoge mate; de censuur schrapte er stevig in, hetgeen niet afdoende bleek: toen de politie in februari 1813 met een keizerlijk bevel arriveerde om Helmers gevangen te nemen en naar Parijs te doen opzenden, kon Loots haar slechts wijzen op het lijk van zijn zojuist gestorven zwager.

Het nageslacht eert Helmers minder om zijn dichterlijke kwaliteiten dan om zijn moed en zijn hoge opvatting van het dichterschap. In een tijd, toen spreken iemand op verbanning of de dood kon komen staan, heeft hij niet nagelaten tot zijn volk te spreken in de taal die men toen verstond, om aan te moedigen, te troosten en op te wekken. En hij inspireerde het nageslacht: de vierde zang der Hollandsche Natie bevat de kern van Tollens’ Overwintering op Nova Zembla; mogelijk is Multatuli’s Saidjah en Adinda geinspireerd op de episode van Adeka en Afron, en in Potgieters gedicht op Holland is synthetisch het essentiële van Helmers’ Eerste Zang uitgedrukt.