Inloggen

biografie: Marcel Proust

[Auteuil 1871 – 1922]

 

Marcel Proust was de zoon van een professor in de geneeskunde. Met zijn moeder, van joodse afkomst, had Marcel een hechte band.

Na een mislukte rechtenstudie aan de Sorbonne volgde hij colleges van o.a. Henri Bergson, wiens filosofie van de stroom van de tijd hem boeide. Zijn eerste geschriften ‘Portraits de femmes’ verschenen in een tijdschrift van zijn vroegere vrienden van het Lycée Condorcet.

In 1896 publiceerde hij ‘Les plaisirs et les jours’, prozateksten over diverse onderwerpen.

Een autobiografische roman in drie delen ‘Jean Santeuil’ vond Proust vanwege de losse structuur niet geschikt voor publicatie; het boek verscheen pas 30 jaar na zijn dood. Van belang voor de ontwikkeling van zijn sensitieve stijl waren zijn vertalingen van de Engelse  estheet John Ruskin: La bible d'Amiens (1904) en Sésame et les lys (1906).

In Prousts inleiding ‘Sur la lecture’ zijn zijn eerste ideeën over de dichtkunst te lezen.

 

Na de dood van zijn vader in 1905 en zijn  moeder in 1906 verergerde de astma, waaraan hij sinds zijn jonge jaren leed, waardoor hij zich uit de wereld terugtrok in zijn studeerkamer. Zijn schuldgevoelens op basis van zijn homoseksuele aanleg blokkeerden niet langer zijn schrijfcreativiteit en hij begon aan zijn grote werk ‘À la recherche du temps perdu’, dat vijftien delen zou beslaan. Kern van het werk is het door middel van de herinnering oproepen van een verleden, dat in het schrijven transcendeert naar een 'temps pur', een absolute tijdenloosheid. Dat werk van het geheugen wordt op gang gebracht door  kleine verwijzingen in het heden; beroemd is de passage van het dopen van een 'madeleine' (een soort koekje) in een kopje thee, waaruit zich de wereld van Combray (in werkelijkheid Illiers-Combray waar het huis van 'tante Léonie' Proustmuseum is) ontvouwt. Het oproepen van het verleden is een taak van een totale verbeelding. In het postuum verschenen ‘Contre Sainte-Beuve’ (1954) zet Proust zich af tegen het eenzijdige verstand van zijn 'bête noire'. Behalve een verbeelde autobiografie, waarin talloze omringende figuren getransformeerd en verdicht worden, schildert Prousts werk de verschillende sociale klassen, waartussen het verschil steeds kleiner wordt. De menselijke conditie van ellende, eenzaamheid en tekort geldt voor iedereen in even sterke mate. Rond het personage van ‘Marcel’ verschijnt een maatschappij in een proces van ontbinding; alleen de kunst kan erin slagen daarvan iets te bestendigen. Vooral in het laatste, essayistische deel, Le temps retrouvé (1927), staan over die omvorming relevante opmerkingen.

 

De stijl waarin Proust zijn werelden oproept, wordt gekenmerkt door lange, ritmische, in elkaar geweven zinnen, die 'de taal verdedigen door haar aan te vallen' met geladen woorden die als signalen naar het verleden wijzen.

Aanvankelijk vond Proust voor zijn innovatieve werk geen belangstelling. Het eerste deel ‘Du côté de chez Swann’ (1913), moest hij op eigen kosten laten drukken. De bekroning met de Prix Goncourt (1919) van ‘À l'ombre des jeunes filles en fleurs’ (1918) bracht hem erkenning en eerherstel bij monde van de gelauwerde volksschrijver André Gide.