biografie: Menno ter Braak
[Eibergen 1902 - Den Haag 15 mei 1940]
Hij stamde uit een doktersgezin. Tijdens zijn jeugdjaren in zijn geboorteplaats en gymnasiumtijd te Tiel viel hij op door zijn intelligentie en veelzijdige belangstelling. Gedurende zijn verblijf in Amsterdam, waar hij geschiedenis en Nederlands studeerde, werkte hij mee aan het studentenweekblad Propria Cures. In deze jaren van contacten met kunstenaars en intellectuelen hield hij zich onder meer bezig met de esthetiek van de jonge filmkunst; met o.a. L.J. Jordaan richtte hij de Filmliga op. Na de voltooiing van zijn studie met zijn dissertatie over de middeleeuwse keizer Otto III was enkele jaren als leraar werkzaam. In die tijd stichtte hij met Du Perron het tijdschrift Forum (1932-1935), dat ondanks zijn korte bestaan een belangrijke functie heeft vervuld in het Nederlands-Vlaamse culturele leven, door zijn streven naar een Europees peil, kritische zin , consequent individualisme en voorkeur voor de 'vent' boven de 'vorm'. Ter Braak werd hiervan de voornaamste woordvoerder. Intussen had hij in 1933 zijn leraarschap verwisseld voor de journalistiek bij het liberale Haagse dagblad Het Vaderland. Hoewel hij als individualist geen man voor organisaties was, wijdde hij zich in zijn laatste jaren aan het Comité voor Waakzaamheid en op andere wijze aan de strijd tegen het opkomend nationaal-socialisme.
De kritische en essayistische arbeid van zijn studententijd en tijd erna bundelde Ter Braak in Afscheid van domineesland (1931) en Man tegen man (1931): verhandelingen die als zelfbevrijdend en standpuntbepalend gezien kunnen worden. Ter Braak rekende hierin af met opgang makende figuren en met aangelegenheden, die hij als 'provincialistisch' ervoer. Onder invloed van Carry van Bruggens Prometheus (1919) schreef hij Het carnaval der burgers (1930), een essay in gelijkenissen, dat in zijn structuur van tegenstellingen en synthese de hegeliaanse scholing van de auteur verraadt. Zijn voorkeur voor het vitale en zijn afkeer van de verstarde vormen krijgen in dit werk een originele vorm. Het bestaan wordt beschouwd vanuit de polariteit dichter-burger, d.w.z. oorspronkelijkheid-conventie, individualiteit-onpersoonlijkheid, leven-verstarring. Deze tegenstelling wordt uitgewerkt en gevarieerd in hoofdstukken, die achtereenvolgens het `carnaval' der kinderen, minnaars, gelovigen, burgers en dichters behandelen. Ook in de verhoudingen liefde-huwelijk en religie-kerk wordt de tegenstelling teruggevonden die in het laatste hoofdstuk leidt tot de carnavalsmoraal: men dient de burger te verstaan om tot de dichter te kunnen naderen. Tot deze gevoels- en gedachtensfeer behoort ook de roman Hampton Court (1931).
Hierna maakte Ter Braak kennis met Du Perron, die tot zijn beste vrienden zou gaan behoren en die met zijn spontane intelligentie zonder academisch verleden grote invloed op hem zou uitoefenen. Deze vriendschap en de ontdekking van de psychologisch gefundeerde filosofie van Friedrich Nietzsche gaven het werk van Ter Braak een nieuwe impuls en een nieuwe vorm: het beeldende, nog sterk literaire element van het Carnaval nam af, zijn virtuoze en briljante prozastijl kreeg een directere zeggingskracht.
Het tijdschrift Forum opende met het belangrijke, aan Du Perron opgedragen, essay Démasqué der schoonheid, dat in 1932 in boekvorm verscheen. Het schoonheidsideaal der Tachtigers had geleid tot de verheven schoonheidsleer der estheten: tegenover deze verstarring stelde Ter Braak zijn beginsel van de eigen voorkeur. Na de autobiografisch getinte roman Dr. Dumay verliest (1933) verscheen zijn meesterwerk Politicus zonder partij (1934). In dit uitvoerige essay geeft de auteur zich rekenschap van de eigen ontwikkelingsgang en rekent hij af met de heersende zwendel met ‘hogere’ waarden, die hij als eigenbelang ontmaskert (Nietzsche!) en waartegenover hij zijn ideaal van de 'honnête homme' stelt. Deze drang tot ontmaskering van schijnwaarden vindt men ook in zijn vele kleinere essays uit Forum, die hij bijeenbracht in Het tweede gezicht (1935). In hetzelfde jaar verscheen het drama De pantserkrant, een satire op de woordzwendel, waartoe redacteuren zich lenen als een democratisch blad is opgekocht door de wapenindustrie en zij de dictatuur moeten verdedigen.
In het herdenkingsjaar 1937 ontstond het korte geschrift Douwes Dekker en Multatuli, dat stelling neemt tegen de bekrompen verguizers van Multatuli, voor wie Ter Braak een kritische bewondering voelde: de non-conformistische moralist Douwes Dekker stelde hij als strijder voor de menselijke waardigheid boven de theatrale man met het Lebak-complex. Onder invloed van het opkomende nationaal-socialisme ontstaat Van oude en nieuwe christenen (1937), een cultuurstudie over de uit ressentiment geboren idee der gelijkheid, die Ter Braak vereenzelvigde met het oude christendom. Toen het oude geloof verzwakte of verdween, ging dit streven niet verloren. In de socialistische gelijkheid bijv. heeft het hiernamaals plaats gemaakt voor de heilstaat van de toekomst; de fascistische gelijkheid is het pure ressentiment, dat tot volkomen nihilisme leidt. In de korte verhandeling De nieuwe elite (1939) constateerde de auteur hoe de oude gevestigde machten, ontstaan uit het gewijde regnum en sacerdotium (keizerschap en pausdom), verworden zijn tot de bruut en de schoolmeester. De nieuwe elite, waaraan de maatschappij behoefte heeft, zal democratisch moeten zijn.
Zo hebben de tijdsomstandigheden Ter Braak tot een politieke stellingname genoopt, hoewel hij ook deze als voorlopig beschouwde. Dit opportunisme, waarop hij zich principieel liet voorstaan, heeft niets met karakterloosheid te maken, maar kan gezien worden als de strijdbare vitaliteit van iemand die zich met geen stelsel kan conformeren. Deze strijd voor 'honnêteté' en menselijke waardigheid deed hem stelling nemen tegen alle vaagheden en vormen van collectivisme die hij op zijn weg ontmoette. Hij begon met de strijd tegen loyale, gerespecteerde tegenstanders, toen hij het katholicisme van Van Duinkerken en het humanisme van Havelaar aanviel, maar deinsde evenmin voor de strijd met het barbarendom terug. Tegen het totalitarisme van zowel links als rechts verzette hij zich. Dezelfde strijdbare eerlijkheid wordt teruggevonden in zijn journalistieke arbeid.
Door hun duidelijke, bevattelijke taal, vormden zij een hoogtepunt in de geschiedenis van de Nederlandse dagbladkritiek en hoewel het persoonlijkheidscriterium weinig waardering vond, bleef zijn oordeel nog lang gezag houden. Nadat hij zelf een selectie gegeven had in zijn bundel In gesprek met de vorigen (1938), en anderen nog enkele bundeltjes tijdens en na de oorlog in het licht gaven (deels als clandestiene uitgaven), werd het overgrote deel bijeengebracht in het Verzameld werk.
Werk:
- Kaiser Otto III. Ideal und Praxis im frühen Mittelalter (1928)
- Cinema militans (1929)
- Het carnaval der burgers (1930)
- Afscheid van domineesland (1931)
- De absolute film (1931)
- Hampton Court (1931)
- Man tegen man (1931)
- Démasqué der schoonheid (1932)
- Dr. Dumay verliest... (1933)
- Politicus zonder partij (1934)
- De pantserkrant (1935)
- Het tweede gezicht (1935)
- Max B. Teipe en Johan van der Woude, 'Dr. Menno ter Braak: 'Reinaert uit Eibergen'', in: De vrije bladen 13, afl. 5 (1936)
- Douwes Dekker en Multatuli (1937)
- Het nationaal-socialisme als rancuneleer (1937)
- Van oude en nieuwe christenen (1937)
- De augustijner monnik en zijn trouwe duivel (1938)
- In gesprek met de vorigen (1938)
- Mephistophelisch (1938)
- De nieuwe elite (1939)