Inloggen

biografie: Nico Scheepmaker

Nico SCHEEPMAKER [1930-1990]

pseudoniemen o.a. Hopper en Ivo Vettewinkel

journalist, dichter en publicist.

Nico Scheepmaker was de oudste in een gezin van vier kinderen. Zijn vader had een  accountantskantoor; mogelijk kreeg Nico hier zijn belangstelling voor cijfers en statistieken. Vader was supporter van de Amsterdamse amateurvoetbalclub Blauw Wit. Van hem nam Nico de liefde voor het voetballen over. Vanaf zijn twaalfde speelde Nico zelf bij Blauw Wit.

Na de lagere school bezocht Nico de HBS. Hij bleef twee keer zitten en pas in 1950 behaalde hij het einddiploma.

Na de HBS moest Scheepmaker in militaire dienst, waar hij werd geselecteerd voor de School Militaire Inlichtingen Dienst in Harderwijk. Hij leerde er Russisch. Na het einde van zijn diensttijd ging hij in 1952 Slavische taal- en letterkunde studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Als HBS’er kon  hij de studie niet met een academische titel afsluiten. Tussen 1954 en 1961 vertaalde Scheepmaker acht Russische romans in het Nederlands, waaronder Dokter Zjivago van Boris Pasternak. Hij gaf in deze periode ook bijlessen en met een van zijn leerlingen, Henny Lodewijks, trad hij in 1957 in Belgrado in het huwelijk.

In de eerste helft van de jaren vijftig kreeg Scheepmaker succes als dichter. Hij begon met de bundel Poëtisch fietsen (1955), waaraan schrijver Paul Rodenko de kwalificatie 'een kruising tussen Lodeizen en Piet Paaltjens' gaf. In 1958 ontving Scheepmaker van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen de Anne Frank-prijs voor jonge letterkundigen voor de dichtbundel De kip van Egypte.

Als voetballiefhebber was het niet vreemd dat Scheepmaker zijn journalistieke carrière op 2 september 1957 begon met de wekelijkse voetbal-column 'Van hier en daar, misschien raar, maar in ieder geval waar' in het maandagochtendblad Sport & Sportwereld. Deze rubriek over voetbal, die hij tot 1966 zou schrijven, luidde een nieuw genre in de voetbalverslaggeving in. Hij een scherp oog voor de gemoedstoestanden en tekortkomingen van de spelers, die hij vooral als mens probeerde te beschrijven. Scheepmaker verloste daarmee de voetballerij uit haar isolement van ver van de dagelijkse realiteit verwijderde topsport.

Met columns in kranten als Algemeen Handelsblad (1963-1966) en Het Parool(1966-1968) en in tijdschriften als Hollands Weekblad (1959-1963), later Hollands Maandblad (1963-1968), Vrij Nederland (1962-1990) en Voetbal International (1965-1975) vestigde Scheepmaker spoedig zijn naam als voetbalspecialist. Ook zijn  column onder het pseudoniem Ivo Vettewinkel in het radioprogramma 'Sportief zijn en beter worden' (1969- 1975) van omroepvereniging Veronica bevestigde deze reputatie. Een  hem kenmerkende werkwijze - die hij ook op andere terreinen zou toepassen - was dat hij in zijn rubrieken telkens één voetballer onder de loep nam, die hij in een wedstrijd was gaan bekijken en van wie hij alle handelingen zorgvuldig geturfd en geteld had.

Parallel aan het voetbalspecialisme verwierf Scheepmaker van 1960 tot 1975 faam als dagelijkse televisierecensent voor de lokale en regionale bladen die waren aangesloten bij de Gemeenschappelijke Pers Dienst (GPD). Hij was de eerste professionele televisiekijker van Nederland: in Scheepmakers huis stonden twee toestellen boven op elkaar, zodat hij geen uitzending hoefde te missen. Zijn kritieken waren informatief en over het algemeen mild van toon, omdat hij vaak eerst de programmamakers om achtergrondinformatie vroeg, alvorens zijn oordeel te vellen. In 1971 werd hij door de omroepmedewerkers uitgeroepen tot beste televisiecriticus van Nederland. Achter de schermen was Scheepmaker zelf actief bij de omroep: van 1966 tot 1969 was hij redacteur van Mies en Scène, het legendarische televisieprogramma van de VARA, dat werd gepresenteerd door Mies Bouwman.

Bij al zijn drukke werkzaamheden slaagde Scheepmaker er niet in zijn huwelijk met Henny Lodewijks tot een succes te maken. Karakterologische verschillen leidden ertoe dat beide echtelieden van elkaar vervreemdden. Scheepmaker ging in 1966 samenwonen met de productieassistente Anne van den Heuvel, die hij in 1964 had leren kennen. In 1969 kochten zij in het Friese Pingjum een woning. Zij woonden daar door de week, terwijl ze in het weekeind in hun flat in Buitenveldert vertoefden.

Nadat Scheepmaker in 1973 met Anne was getrouwd, gingen zij in Broek-in-Waterland wonen. Hier viel Scheepmaker de vreugde van het vaderschap ten deel. De geboorte van twee dochters - Sara in 1975 en Janna in 1978 - boorde zijn creativiteit op een geheel nieuw punt aan: ‘Het jonge vadersboek’, dat in twee delen in 1977 en 1987 verscheen, is een unieke collectie van spelletjes en tips voor ouders die hun kind op een betrokken manier willen vermaken.

Ook als dichter voer Scheepmaker wel bij deze  impulsen in zijn leven. Vijftien jaar na de Anne Frank-prijs kwam hij weer met een dichtbundel: Hopper’s Holland (1973). Hierin komen alle  elementen van Scheepmaker aan bod: de door hem geprefereerde sonnetvorm, de vaak aandoenlijke alledaagsheid van zijn onderwerpen - zelfs enkele voetbalgedichten, wat een geheel nieuw genre betekende -  maar ook liefdesgedichten en filosofische mijmeringen, alles verwoord  in gewone taal. Hoewel hij zichzelf  'in de eerste plaats dichter' noemde, heeft Scheepmaker, juist wegens de bedrieglijke eenvoud van zijn praatpoëzie, nooit volledige erkenning als zodanig gekregen. Ook zijn latere bundels Vinger in de hoed, samen met Jan Kal (1976), en Het rijmt, dat scheelt(1987) veranderden daaraan weinig. Zelf stelde  hij zich  bescheiden op: 'Mijn beste gedichten zijn beter dan de slechtste van J.C. Bloem'.

De titel van de dichtbundel Hopper's Hollandverwijst naar een ander pseudoniem, Hopper, dat Scheepmaker vanaf december 1966 gebruikte voor zijn wekelijkse maandagochtendrubriek 'Zeg er 'ns wat van' in de Volkskrant. Deze rubriek, die hij tot 1975 zou blijven voeren, markeerde Scheepmakers definitieve entree in het  wereldje van de spraakmakende columnisten in de Nederlandse media. Zoals de titel aangeeft, wilde Scheepmaker nadrukkelijk zijn lezers bij de door hem aangesneden onderwerpen betrekken, wat hem ook ruimschoots gelukte. Zijn oproep herinneringen aan de Duitse bezetting of voorbeelden van familietaal en huiselijk vermaak - spelletjes, trucjes, grapjes - in te zenden, die hij dan in zijn column besprak, had groot succes en leidde tot een aantal bundels, zoals het genoemde Het jonge vadersboek(1977) en Het Zweedse wittebrood(1979).

Vanaf 1967 had Scheepmaker veel aandacht besteed aan het lot van de dissidenten in de communistische Sovjetunie. Dat hij hen  in zijn columns verdedigde, daarbij  geïnspireerd door de Leidse hoogleraar slavistiek Karel van het Reve, werd hem niet door iedereen in dank afgenomen. Scheepmaker ging daarom in de kleine kring van journalistiek en artistiek Nederland van die jaren door voor een rechtse communistenvreter. Daar maakte hij zich niet druk over: polemiseren was zijn stijl niet, en echt boos werd hij zelden.

Bij de steeds linkser wordende redactie van de Volkskrant ontstond zoveel onvrede dat Scheepmakers wens een dagelijkse column te schrijven niet werd gehonoreerd. In 1975 beëindigde hij daarom zijn medewerking en ging hij in op het aanbod van de GPD om deze dagelijkse rubriek, 'Trijfel' geheten, voor hun kranten te schrijven. Zijn sinds 1960 bestaande tv-rubriek voor de GPD werd toen van dagelijks wekelijks, daarbij behield hij zijn sinds 1969 gevoerde wekelijkse sportrubriek onder het pseudoniem Stopper. Het dagelijkse handwerk wierp zijn vruchten af. De 'Trijfel'-onderwerpen leken 'uit een onuitputtelijke bron' op te wellen, zo luidde het oordeel van de jury die Scheepmaker in 1982 voor deze column de Prijs voor de Dagbladjournalistiek 1981 toekende.

Nico Scheepmaker stierf op 59-jarige leeftijd in een Amsterdams ziekenhuis ten gevolge van een hartaanval. Velen van zij lezers ervoeren zijn dood als een onvervangbaar verlies.

Hij liet een oeuvre na van ruim 12.000 columns en artikelen. Scheepmakers sneed zeer vele  onderwerpen aan. Deze 'recycling van het dagelijks leven', zoals hij zelf zijn werk eens omschreef, levert een gedetailleerd beeld op van tal van kwesties en fenomenen die in het Nederland van de tweede helft van de 20ste eeuw de gemoederen hebben bezig gehouden. Met recht kan het als een 'onoverzienbaar dagboek' (Kees Fens) van dit tijdvak worden omschreven.

In het kader van deze site noemen we hier alleen zijn gedichten:

Poëzie:

  • Het gedenken
  • Poëtisch fietsen (1955)
  • De kip van Egypte (1957)
  • Hopper's Holland (1973)
  • Vinger in de hoed (met Jan Kal e.a.) (1976)
  • Het rijmt, dat scheelt (1987)
  • De gedichten (door Ivo de Wijs) (1991