biografie: Tom Manders
Antoon MANDERS (bekend onder de naam Dorus) [ Den Haag 1921 - Utrecht 1972]
Dat hij in de artistieke hoek terecht zou komen, stond voor Tom Manders al op jonge leeftijd vast. Hij keek hoog op tegen zijn acht jaar oudere broer Kees, die meteen vanaf de schoolbanken met veel flair het amusementsvak had gekozen: als conferencier, liedjeszanger en organisator van plaatselijke evenementen. Zelf tekende Tom als achtjarige moeiteloos tekenfilmfiguurtjes na, zodat het na de ULO voor de hand lag de driejarige avondstudie aan de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag te volgen. Inmiddels kreeg hij overdag zijn eerste teken- en schilderklusjes: reclameborden voor etalages, programmaboekjes en affiches voor de kleine revuetjes van broer Kees en omslagtekeningen voor de teksten van komische voordrachten, die verschenen bij uitgeverij Jongeneel in Gouda. Op verscheidene van die omslagen tekende Manders al typetjes met een bolhoed, een druipsnor en een sigarenpeuk, het prototype van de 'Dorus'-figuur die hem later nationale bekendheid zou brengen.
Als decor- en affiche-ontwerper wist Manders zich eind jaren dertig en begin jaren veertig een behoorlijke reputatie te verwerven. Zijn werk had dynamiek, zwier en cartooneske humor en stak modern af tegen de krullerige vormgeving die toen nog gemeengoed was. Zo maakte hij in 1939 onder meer decors voor het Theater der Prominenten van een groep uit Duitsland gevluchte cabaretiers en ontwierp hij tot aan het begin van de Duitse bezetting affiches en decors voor operettes in het Amsterdamse theater Carré. Men prees hem om zijn speelse invallen, zijn zorgvuldige belettering en zijn perfectionisme.
Aan dit werk kwam in 1943 een eind, toen Manders in het kader van de Arbeitseinsatz naar Duitsland werd gezonden, waar hij als schilder te werk werd gesteld op een vliegveldje nabij München. Maar al na zes maanden wist hij te ontkomen en per trein terug te keren naar Nederland. De rest van de oorlog hielden de gebroeders Manders zich in leven met ruilhandel en het organiseren van clandestiene cabaretvoorstellingen. In de veronderstelling dat de oorlog na de geallieerde invasie in Normandië, in juni 1944, snel voorbij zou zijn, schreef broer Kees in de laatste maanden van dat jaar een paar bevrijdingsliedjes, waarbij Tom de illustraties maakte. Nog bijna een half jaar moesten ze het kleurige drukwerk verborgen houden, maar toen zij er in mei 1945 eindelijk mee op straat kwamen, deden ze prompt goede zaken.
Aanvankelijk zette Tom Manders zijn ontwerperswerk voort. Tot zijn naoorlogse afnemers behoorden Heintje Davids, Lou Bandy, Circus Strassburger, de Hoofdstad-Operette en het ABC-Cabaret van de pas uit Nederlands-Indië teruggekeerde Wim Kan. Vooral het contact met Kan, die thematische programma's maakte met een belangrijke rol voor de decors en programmaboekjes, bracht hem op het idee een eigen cabaret te beginnen, waarin de vormgeving de toon zou zetten. Die droom werd op 1 mei 1953 verwezenlijkt op het Amsterdamse Rembrandtplein, waar de horecaondernemer Carel Kamlag de ruimte van de artiestensociëteit NAR verbouwde tot de club 'Saint-Germain-des-Prés'. Hier kon Manders zijn creativiteit uitleven. Het etablissement werd ingericht naar Parijse snit.
Manders - die nog nooit in Parijs was geweest en alleen kon afgaan op foto's, films en folders - beperkte zich in het begin tot de artistieke leiding. Het optreden liet hij over aan beginnende artiesten als Jan Blaaser, Henk Elsink, Piet Hendriks en Aart Brouwer. Pas een jaar na de opening begon hij - met zonnebril, pruik met piekharen en streepjestruitje - als een existentialistische dichter quasi-poëtische onzingedichten voor te lezen. Uit die uitdossing ontstond gaandeweg de praatgrage zwerver 'Dorus', die met succes een lichte neiging tot stotteren overwon door vrolijke verhalen te vertellen in een quasi-Amsterdamse tongval. Om zijn verlegenheid te overwinnen en te doen wat hij als Tom Manders niet durfde, bood deze figuur hem de ideale vermomming: zijn mond achter de dikke druipsnor, zijn kalende schedel onder een zwarte pruik met haveloze bolhoed en zijn expressief geschminkte ogen achter een ziekenfondsbrilletje. Vooral die droevige-hondenblik gaf hem de vrijheid tot de grappige brutaliteiten die hem bij het Rembrandtpleinpubliek meteen populair maakten.
Zo snel deed de mare van het nieuwe komische talent de ronde, dat Manders eind 1954 werd benaderd door de VARA met de vraag iets voor de televisie te doen. Hij ging akkoord op voorwaarde dat het hele interieur van 'Saint-Germain-des-Prés' in de 'Vitus'-studio in Bussum zou worden nagebouwd en dat hij zelf het laatste woord zou hebben bij vormgeving en registratie. Bij regisseurs werd Manders berucht om zijn bemoeienissen met licht en cameravoering. Het licht moest 'blond' zijn om de lichtvoetige sfeer te onderstrepen, en de camera moest meestal op hem gericht zijn. Het komische effect schuilde naar zijn mening niet in het zotte gedrag van zijn tegenspelers, maar in de reactie daarop die in 'Dorus' ogen stond te lezen. 'Ik ben de ster', zei hij, niet uit ijdelheid maar omdat hij exact meende te weten waar de grootste kracht van zijn typetje lag.
De eerste uitzending vond plaats op 23 april 1955, waarna Manders twee seizoenen lang een maandelijks programma maakte en tot in 1963 in een lagere frequentie. Steeds vaker speelde hij met het medium televisie, bijvoorbeeld door een uitzending door de omroepster te laten afbreken met de mededeling dat er nu een rechtstreekse Eurovisiereportage zou volgen - in werkelijkheid een operetteparodie in playback - of door bestaande filmfragmenten zodanig met eigen opnamen te combineren dat het was alsof hij scènes speelde met Sofia Loren of Brigitte Bardot.
Op de radio, als uitsmijter van het VARA-amusementsprogramma De Showboat op zaterdagavond, debuteerde Manders op 11 februari 1956. Producent Karel Prior koppelde 'Dorus' daar aan de veelzijdige organist Cor Steyn, die zes jaar lang zijn vaste begeleider zou zijn. Uit die tijd stammen Manders' bekendste liedjes, zoals 'Twee motte', 'In me hoestbui op vier wiele', 'Als ik wist dat je zou kome' en een parodie op de aria van 'Figaro' uit De barbier van Sevilla van Rossini. Steeds vaker was 'Dorus' toen, onder meer voor de VARA, op tournee en steeds vaker ontbrak hij op het Rembrandtplein. Zijn compagnon Carel Kamlag zag zich zodoende in 1962 gedwongen de zaak te verbouwen tot bowlingcentrum.
Voor de televisieshows die hij daarna maakte, koos de ambitieuze Manders telkens een andere vorm. De ene keer was het een korte speelfilm op locatie, de andere keer speelde hij gefilmde sketches of zong hij alleen maar liedjes. Een compilatieshow werd in 1967 op het internationale televisiefestival van Montreux bekroond met de Zilveren Roos. Deze compilatie bevatte twee klassiek geworden scènes: een Tiroler drinklied, waarin 'Dorus' aan de lopende band volle bierpullen liet breken, en een sketch met 'Dorus' als uitvinder van een muizenval en Tom Manders in een dubbelrol als langzaam dronken wordende ambtenaar van het octrooibureau.
Aangezien het mislukte plan om zelf producent en distributeur van 'Dorus'-films te worden hem zware verliezen had opgeleverd, besloot Manders in de zomer van 1967 om den brode weer een club te openen, ditmaal in Rotterdam. Uit die club maakte hij datzelfde najaar de televisieserie Bij Dorus op schoot, waarin kinderen op zijn schoot liedjes zongen. De scène met een tweejarig meisje dat eindeloos 'Poessie mauw' zong, werd een vaak herhaald hoogtepunt uit de Nederlandse televisiehistorie. Maar ook deze club was - mede door Manders' vele nevenactiviteiten - geen lang leven beschoren. In 1970 gingen de deuren dicht.
Gestaag werkte Manders aan het wegwerken van zijn schulden, onder meer door grammofoonplaten te maken, waarvan bedrijven als Esso, Erdal en Albert Heijn gegarandeerd honderdduizend exemplaren afnamen. De onschuldige poëzie uit zijn eerste liedjes maakten nu plaats voor een filosofischer toonzetting, waarin voor het eerst ook iets doorklonk van zijn binnenvetterige en stijfkoppige doorzettingsvermogen: 'Up en down kent iedereen / Up en down moet je alleen, van binnen verwerken / Laat niets merken / Speel de clown...'
In 1971 slaagde de inmiddels overwerkte Tom Manders er nog één keer in een televisieuitzending te maken die geschiedenis schreef. Op 6 november van dat jaar zat hij als wassen beeld van 'Dorus' bij Madame Tussaud in Amsterdam, terwijl een verborgen camera de reacties van de voorbijgangers registreerde - en ook hun aanvankelijke ongeloof om het trillen van een ooglid. Dat hij toen al geruime tijd door pijnen werd geplaagd, hield Manders voor de buitenwereld verborgen. Begin 1972 bracht een auto-ongeluk hem in het St. Antonius Ziekenhuis in Utrecht, waar kanker werd geconstateerd. Na drie weken stierf hij aan een hartaanval.
Tom Manders was in Nederland de eerste artiest die pure televisie maakte. Zijn visuele vondsten en montagetechnieken waren niet aan het theater of de film ontleend, maar waren alleen op het televisiescherm mogelijk. Waar anderen de formule van cabaret of revue eenvoudig naar de studio overplaatsten, verrichtte hij pionierswerk door de televisie tot een zelfstandig amusementsmedium te maken. Behalve door zijn populaire liedjes zal Manders dan ook in de herinnering voortleven als 'Dorus', de figuur die zorgde voor een aanzienlijke reeks historische televisiemomenten.