Alle inzendingen over taal

Nederlands - moedertaal - 48 business > zakelijk verkeer, zakenleven, zakenwereld > bedrijfstak, sector > bedrijvigheid > bedrijf, onderneming, zaak > handel, handeltje, zaakje > aangelegenheid, affaire, gedoe, heisa, kwestie > taak, verantwoordelijkheid > prostitutie

Nederlands - moedertaal - 47 lease > duurhuur, langetermijnhuur, termijnhuur leasen > duurhuren, langetermijnhuren, termijnhuren

Nederlands - moedertaal - 46 moven! > oprotten! opzouten! wegwezen!

Nederlands - moedertaal - 45 container > afvalbak, bak, houder, laadkist, laadbak, pot, reservoir, stortbak, vuilnisbak, vrieskast, vrieskist

Nederlands - moedertaal - 44 zoo > dierentuin, dierenpark

Nederlands - moedertaal - 43 bodyguard > lijfwacht, persoonsbeveiliger, uitsmijter

Nederlands - moedertaal - 42 pushen > aanbevelen, aandringen, aansmeren, aansporen, aanzetten tot, drammen, duwen, naar voren schuiven, opdringen, je opdrukken, opporren, overhalen, stimuleren, vooruithelpen

Nederlands - moedertaal - 41 string > koordbroekje, reetveter, veterbroekje aaneenrijging, rij, reeks snaar

Nederlands - moedertaal - 40 timing > afstemming, goed tijdgevoel, op het juiste ogenblik, tijdbepaling, tijdgevoel, tijdplan, tijdsafstemming, tijdschema

Nederlands - moedertaal - 39 poll > bevraging, enquête, kandidatenstemming, opiniepeiling, peiling

Nederlands - moedertaal - 38 morning-afterpil > achterafpil, spijtpil

Nederlands - moedertaal - 37 cruise control > automatische snelheidsregeling, snelheidsregeling, tempomaat

Nederlands - moedertaal - 36 (wo)man of the match > held van het veld, man/vrouw van de wedstrijd, ster van het spel

Nederlands - moedertaal - 35 advantage > voordeel backhand > achterhand deuce > gelijk, gelijke stand dropshot > valbal forehand > voorhand setpoint > setpunt matchpoint > wedstrijdpunt umpire > scheidsrechter

Nederlands - moedertaal - 34 flyer > strooibiljet, informatieblaadje, infovel pedaaldanser, sierrenner lefgozer, waaghals

Nederlands - moedertaal - 33 flowershop > bloemenwinkel

Nederlands - moedertaal - 32 sale > opruiming, verkoop, verkoping, uitverkoop, veiling

Nederlands - moedertaal - 31 quality time > aandachtsmoment(en), kwaliteitsmoment, kwalitijd, troeteltijd

Nederlands - moedertaal - 30 bulldozer > grondschuiver; stoomwals

Amusant, geinig, grappig, mieters, moppig, olijk, om nog maar te zwijgen van het eigentijdse cool, vet, kicken, lauw, retegoed, tof en niet te vergeten keigaaf ... Eenvoudig `leuk' wordt tegenwoordig gezien als de culinaire risée van het pannetje waarin taal voorgekookt wordt en als kok zou je da...

Nederlands - moedertaal - 29 rare > bijna rauw, rauw medium > half doorbakken well-done > doorbakken, goed doorbakken

Nederlands - moedertaal - 28 easy listening > gemaksmuziek, kabbelmuziek, ontspanningsmuziek

Moedertaal, verloedertaal. Ik kom hier nimmer meer op terug.

Nederlands - moedertaal - 27 switchen > omschakelen, omzwaaien, overschakelen, overstappen, positiewisselen, van positie wisselen

Nederlands - moedertaal - 26 dummy > blinde (bij bridgen), demonstratiemodel, domkop, figurant, model, paspop, pop, stroman, sufferd, testpop, uilskuiken.

Nederlands - moedertaal - 25 billboard > reclamebord

Nederlands - moedertaal - 24 spreadsheet > rekenblad spreadsheetprogram > rekenbladprogramma

Nederlands - moedertaal - 23 allrounder - alleskunner, allesrijder, duizendpoot, generalist, klassementsrijder.

Nederlands - moedertaal - 22 black box > zwarte doos

Nederlands - moedertaal - 21 loser > geboren verliezer, mislukkeling, sukkel