De ring
Hij hangt zijn jas aan de kapstok.
Op het aanrecht staat zijn glas van gisteren. De kraan druppelt.
Hij draait hem strak dicht.
De slaapkamerdeur staat op een kier. Ze ligt op haar zij, gezicht naar de muur.
In de badkamer kleedt hij zich uit. Zijn voet blijft haken in zijn sok. Hij zet een paar stappen bij om in evenwicht te blijven.
Op de rand van het bed zit hij stil. Zij beweegt niet. Hij tilt de deken op, legt zijn hand op haar dij. Geen reactie. De deken valt terug.
In de keuken spoelt hij het glas om. Er liggen broodkruimels op het aanrecht. Hij veegt ze de gootsteen in.
Ze kijkt hem niet aan als hij binnenkomt.
Hij vraagt of ze nog koffie wil.
Ze knikt en reikt hem haar mok aan.
Hij schenkt voor beiden koffie in.
Even raken hun vingers elkaar als ze de mok aanpakt.
Ze zegt dat de kraan nog steeds lekt. Hij knikt.
Zijn blik glijdt naar haar hand. Haar ring ontbreekt.
Ze vraagt wat hij gaat doen.
Hij zegt: klussen.
Zij zegt: kantoor.
Ze staan tegelijk op.
Hij trekt zijn jas aan, zij zoekt haar sleutels.
Een bus rijdt voorbij.
Zij hangt haar tas over haar schouder. Ze glimlacht, kort.
Hij zegt: tot vanavond.
Ze reageert niet.
De deur valt zacht dicht.
Ze komt binnen.
Zijn glas staat op tafel. Er zit nog een bodempje in.
De theedoek is nat. De kraan druppelt.
Ze trekt haar jas uit, laat haar sjaal op de stoel vallen.
Hij leunt tegen het aanrecht.
Ze kijkt naar hem. Hij zegt niks.
Ze pakt yoghurt uit de koelkast.
Hij vraagt of het druk was.
Ze zegt dat het meeviel.
Ze brengt een volle lepel yoghurt naar haar mond.
Hij kijkt naar haar hand. Ze heeft haar ring om.
Zij kijkt terug, heel even.
Geplaatst in de categorie: partner