Parade van de Zinloosheid / Al ziet men de mensen, men kent ze niet
De man, vergezeld door het kleine, zwarte hondje met het Schnautzer-achtige kopje, solliciteert kennelijk naar een zingeving voor zijn dag en voor zijn leven als hij voor de zoveelste keer paradeert in het park naast de snelweg met zijn kleine kameraad. Soms neemt hij het hondje op schoot.
Wordt het leven tussen veertigjarig eikenhouten meubilair hem teveel? Is zijn huwelijksleven tot een huiveringwekkende sleur vervallen? Is hij neerslachtig of melancholisch? Speelt hij met een zelfmoordgedachte? Hebben de kinderen of kleinkinderen hun vader of opa het hondje geschonken? Zagen ze dat hij leed, eenzaam was? Gaven zij hem het dier als kleine kameraad, als "wapen" wanneer wanhoop en vertwijfeling hem overvallen? Is er in zijn brein en gevoelsleven een verscherpt bewustzijn ontstaan van de kennelijke zinloosheid van het leven?
Alles wat ik zie is de opbollende buik boven de broekriem, het kale hoofd, de snor.
Zo slaat hij gelaten het va-et-vient gade van automobielen die in een nooit aflatende stroom aan zijn ogen voorbijtrekken met ogenschijnlijke noodzakelijkheid.
Maar wat mij het meest intrigeert is dat hij kennelijk juist dit tafereel heeft uitgekozen als troost: dit tafereel dat voor mij juist bij uitstek een allegorie vormt voor het volstrekt zinloze (als neemt hij een defilé af van een onzichtbaar leger).
Geplaatst in de categorie: ouderen