Chefarine 4
17.
Als kind hunker ik naar aandacht en liefde van mijn moeder. Maar al heel jong heb ik het gevoel dat ik voor haar moet zorgen. Ze is vaak ziek, zwak en misselijk en ik denk dat ik haar moet helpen en tot steun moet zijn. Als oudste dochter zie ik dat als mijn taak.
Als ik ’s middags uit school kom, ligt ze vaak op de bank te slapen. Ik durf haar niet wakker te maken, want ze ziet er zo gespannen en boos uit met een diepe fronsrimpel in haar voorhoofd. Zelfs als ze slaapt is ze niet gelukkig.
Als ze wakker is maakt ze een vermoeide en onverschillige indruk. Alsof alles, en ik in het bijzonder, haar te veel is.
Soms erger ik me aan haar. Als ze weer eens op de bank ligt, wakker wordt, geen enkele aandacht voor me heeft en alleen maar vraagt of ik een buisje chefarine 4 wil halen bij de Spar. Maar ik wil zo graag dat ze me lief vindt, dat ik alles voor haar wil doen. Het is uitgesloten dat ik iets van mijn ergernis laar merken.
Diep in mijn hart ben ik bang voor haar. Bang voor haar onverschilligheid en bang voor haar botte en kwetsende opmerkingen.
Wat het ingewikkeld maakt is dat ze niet altijd ziek op de bank ligt en niet altijd onaardig en onverschillig is. ’s Avonds als ik in bed lig en er beneden bezoek is, hoor ik haar lachen. Met andere mensen kan ze blijkbaar heel vrolijk zijn en zomaar ineens de slappe lach krijgen. Dat wil ik ook meemaken. Ik wil dat ze bij mij ook zo vrolijk is. En dat gebeurt tot mijn onuitsprekelijke vreugde ook wel eens. Er zijn momenten dat het wel gezellig is en dat ze vrolijk is en opeens iets liefs doet. Zie je wel, denk ik dan, ze vindt me wel lief. Door die momenten blijf ik hoop houden en blijf ik hunkeren en blijf ik mij in allerlei bochten wringen.
’s Nachts word ik wel eens wakker, omdat ik haar hoor overgeven. Ik word daar heel zenuwachtig van en durf niet meer te gaan slapen. Ik ben bang dat ze ernstig ziek is en misschien zelfs wel dood gaat. Die gedachte is nauwelijks te verdragen. Overdag houd ik haar nog meer in de gaten. Ze mag niet dood gaan. Ik moet ervoor zorgen dat ze niet dood gaat.
Als ik haar vraag waarom ze zo vaak moet overgeven, zegt ze dat ik dat niet gehoord heb, maar gedroomd. Dat vind ik verwarrend, want ik weet zeker dat ik het niet gedroomd heb.
Of ze zegt lachend dat het niets ernstigs is, maar dat ze iets verkeerds heeft gegeten. Ook dat antwoord vind ik vreemd. Hoe kan je nou zo vaak “iets verkeerds” eten? En dan zou ik ook zo vaak ziek moeten zijn, want ik eet toch ongeveer hetzelfde?
Als ik wat ouder ben, krijg ik in de gaten dat die ziekte van mijn moeder iets te maken heeft met feestjes die regelmatig bij ons thuis worden gehouden en met de flessen martini, jenever en cognac die in de koelkast staan.
Geplaatst in de categorie: ouders