Dierendag
20.
Al heel jong heb ik geleerd alles wat me raakt weg te stoppen en er niet over te praten.
De eerste tien jaar van mijn leven probeer ik nog wel open te zijn en een beetje spontaan. Maar later lukt dat niet meer en huilen lukte vanaf toen ook niet meer.
Als ik een jaar of tien ben en van school naar huis loop, komt er uit een tuin een klein dartel hondje enthousiast op me af rennen. Het hondje wil spelen en springt vrolijk om me heen.
Ik vind dat gevaarlijk zo vlak bij de drukke weg en wil hem bij z’n halsband pakken. Dat lukt niet, hij is me iedere keer te vlug af. Plotseling rent hij de weg op en meteen wordt hij geraakt door een auto. Ik zie hoe het hondje kermend over de weg rolt en vervolgens in een vreemde houding stil op het asfalt blijft liggen. De auto rijdt door. Het hondje is dood.
Ik sta genageld aan de grond. Het is ook nog 4 oktober. Dierendag. Dat maakt het nog erger. Ik wil heel graag dat iemand mij troost en zegt dat het niet mijn schuld is. Huilend loop ik terug naar school om het aan mijn vader te vertellen. Ik doe dat normaal gesproken nooit, omdat ik weet dat Meester niet wil dat ik hem lastig val. Maar dit is voor mijn gevoel een uitzondering.
Op school zie ik dat Meester in gesprek is met een paar ouders. Ik blijf buiten bij de deur op hem wachten. Nog steeds overstuur. Ik voel me slap, tranen branden in mijn ogen, mijn benen trillen en ik heb het gevoel dat ik moet overgeven. Ik moet aldoor aan het hondje denken en zie steeds de beelden voorbij komen in mijn hoofd. Na een tijdje zie ik de ouders weggaan en even later komt Meester de deur uit lopen.
Als ik hem zie, zinkt de moed me in de schoenen. Hoewel ik nog steeds sta te trillen en misselijk ben van de schok heb ik opeens geen zin meer om het hem te vertellen. Ik veeg de tranen van mijn wangen en zwijgend lopen we naar huis. Ik zeg niets en Meester vraagt niets. Als we bij de drukke weg komen, ligt het hondje er niet meer.
Thuis hoop ik dat ik het aan mijn moeder kan vertellen. Het oudergesprek dat Meester had komt eerst uitgebreid aan bod. Eén van de (vele) ongeschreven wetten bij ons thuis is, dat ik pas iets mag vertellen als mijn ouders uitgepraat zijn. En daar houd ik me aan.
Als mijn ouders eindelijk klaar zijn met praten, heeft mijn moeder geen aandacht voor mij. Ze heeft andere dingen te doen en ze laat duidelijk merken dat mijn aanwezigheid haar daarbij irriteert.
Ik zit er vol van en raak de beelden van het aangereden hondje maar niet kwijt. De rest van de middag drentel ik achter mijn moeder aan in de hoop op een gunstig moment en een beetje aandacht zodat ik het kan vertellen.
Pas ’s avonds vlak voordat ik naar bed ga, lukt het om even haar aandacht vast te houden. Omdat ik bang ben haar aandacht weer te verliezen, probeer ik zo snel mogelijk het hele verhaal te vertellen.
Ik wil zo veel in een keer zeggen en zo haastig, dat ik stotter en struikel over mijn woorden. Ze luistert even, onderbreekt me en zegt dat dit soort dingen nou eenmaal gebeuren en dat ik er niet teveel aan moet denken en lekker moet gaan slapen.
Ik kan er ’s nachts niet van slapen. Iedere keer als ik mijn ogen sluit zie ik het hondje weer kermend over het asfalt rollen.
Geplaatst in de categorie: dieren
Het hondje heeft in de laatste ogenblikken van zijn leven iemand gekend die om hem gaf en bezorgd om hem was. Die liefdevolle aandacht van jou heeft hij mee mogen nemen.