Kloosterwonden
Ik was begin negentien, toen ik postulant in het benedictijnse klooster te Egmond-Binnen werd, op 24 augustus 1984, op diezelfde dag werd abt Gerard Mathijsen ingewijd door de bisschop van Haarlem. Het was een rooms festijn, waarin je als individu verdwaalde. Mijn ouders zaten in de kerk en via via vernam ik, dat mijn vader zei 'Daar gaat onze zoon!'. Ik snapte het allemaal maar amper, waarin ik was binnengestapt, alsof ik gedrogeerd was en met open armen in de val gelopen ben. Ik wist toen nog niet dat ik een zware vorm van borderline heb. Dat waren de meest zware jaren, toen ik nog niet wist wat mij precies mankeerde of zoals Sigmund Freud stelde 'Als ik weet wat mij mankeert, ben ik genezen!'. Via een advertentie in de Trouw was ik naar een Franciscaans weekend in een vrouwenklooster gegaan, ergens op de grens met Duitsland, er werd een film over Franciscus getoond en de hoofdredacteur van Gaandeweg was er ook, waar ik voor geschreven heb. Een baardige man met wollen sokken in sandalen. Omdat ik het allemaal te soft vond, klopte ik bij de Norbertijnen in Hierden aan, waar ik twee weken verbleef en een bankje geschilderd heb. 's Avonds genoten de paters van bier en sigaren, wat ik maar vreemd vond. Zodoende leidde mijn zoektocht naar de intellectuele orde der benedictijnen. Pater Simon Laôut loodste mij op bekwame wijze naar binnen en de aanstaande abt nam mijn verschijning van Christus heel serieus, al bagatelliseerde hij het later, de deugniet, door het als een netvliesprojectie af te doen. Linke broeders, die roomsen!
Ik was ervan overtuigd dat er geen plek voor mij was in de standaard maatschappij en dat ik heel anders was en zeker niet kon aarden in die vluchtige en op materie gerichte cultuur. Dat klopte ook wel, ik was meer vergeestelijkt dan de meesten, maar ik overzag mijn kloosterkeuze voor geen millimeter. Ik dacht, dat klaar ik wel eventjes, maar dat viel me bitterhard tegen, ook omdat ik de enigste jongere was en er een grote generatiekloof was met de rest van de kloostergemeenschap. Soms liep ik als een kip zonder kop rond en botste ik tegen de simpelste dingen aan. Ik was de toekomsthoop voor dat afgezonderde bejaardentehuis en dus kon ik wel een potje breken. Wat zij en ik niet wisten, was dat ik door mijn borderline-persoonlijkheidsstoornis steeds depressiever werd en dat ik begon te hallucineren. Een oude schoolvriend bezocht me en hij zei: 'God, Joanan, dit is werkelijk heel tragisch!'.
Het was een uitvergroting van mijn calvinistische thuissituatie en in die zin gooide ik mijn ellende op de spits om het te bezweren en het gif eruit te zuigen. Mijn eenzaamheid groeide met de minuut en ik voelde sympathie voor een verdwaalde, psychiatrische patiënt, die in de kloostertuin 'Thorn Between Two Lovers' zong. Ik begreep hoe je over de rand kunt gaan en ik ging over de rand. Eerst imploderend via een overdosis slaaptabletten van het merk Roche, gestolen uit de kloosterapotheek. Daarna explosief via bier en jenever, chronisch slaapgebrek en een overspannen geest vanwege het bezeten doorlezen in talloze boeken over paranormale zaken, filosofie, literatuur en theologie. Na de Completen, de laatste kloosterkerkdienst, schuifelde ik altijd naar de refter, waar thermoskannen met koude koffie stonden en daar dronk ik van alsof het cognac betrof. Door de cafeïne dook ik de ondergrondse bibliotheek met ruim 40.000 boeken in en nam ik weer een stapel boeken mee naar mijn kloostercel/isoleercel.
De twee vroegste diensten trok ik niet meer en dus verscheen ik pas om half tien in de eucharistiediensten. Als beginneling mocht ik de kerkdeuren openen, soms de klok luiden en vooral de toiletten kuisen en het trapportaal stofvrij maken. Het celibataire leven voor een Groningse jongeling maakt je op zich al knettergek en dus ging ik op een nacht met de radio uit de recreatiekamer naar de pachtboerderij, waar ik onder popsongs gluurde naar de silhouetten van de dochters van de pachtboer. Op één van hen was ik psychotisch verliefd. Ze betekende indirect mijn uitweg. De pachtboer belde het klooster en zo werd ik door broeder Simon, mijn geestelijk leidsman, wat nergens toe leidde, terug gebracht.
Ze stuurden me naar een vrouwelijke psychiater hoog in een flat te Alphen aan de Rijn, die speciaal religieuzen behandelde. Geen resultaat. Een psychiater in het psychiatrische ziekenhuis in Heiloo vond dat ik helemaal okay was, maar totaal op de verkeerde plek zat. In Alkmaar mocht ik op een Havo voor volwassenen nog proberen om mijn diploma te halen, maar dat liep volkomen in de soep. Men begreep gewoonweg niet hoe ernstig ik er psychisch aan toe was. Ik liep door de Achterdam, waar ik trillend hunkerend naar lichtzinnige hoeren loerde. Voor een electronicazaak bekeek ik een hele film van Chuck Norris. Alles had diepere betekenis. In een boekenzaak zag ik 'Mens of Wolf' van An Rutgers-van der Loeff, ik dacht aan die tedere gevoelens onderdrukkende wolven in de Sint-Adelbertabdij, die mij dagelijks het leven zuur maakten.
Hoeveel gekte kan een mens verwerken? Met een jeugdige kloostervriend bezocht ik in Egmond-aan-de-Zee een harde pornofilm en daarna gooide ik met een steen het glas-in-lood-raam boven de ingangsdeur van het Lioba-klooster kapot. Mijzelf veel boosheid op de hals jagend. Uiteindelijk hebben mijn ouders mij daar weggehaald en ben ik als een dolende ziel in Voorthuizen verder afgeknapt. Ik zong soms nog wat uit het psalmenboek, geschreven door Ida Gerhardt, maar ook die gekte doofde gelukkig uit. Ik had eindelijk korte metten met de religieuze instituten gemaakt, die voor zoveel verwoesting in mijn hoogstsensitieve, alles absorberende psyche, zonder filtersysteem, hadden gezorgd. Termen als manie, psychose en schizofrenie dekken de intrinsieke lading niet. De werkelijke, meeslepende tornado-diepte is niet te beschrijven. Daarna kreeg ik slaappillen en geëxperimenteer met antidepressiva, terwijl ik ook nog eens worstelde met mijn alcoholisme, wat dus al snel mis ging, waardoor het psychiatrische onderzoekscircuit startte. Een lange weg door de hel, maar ook met vele oasen en veel, heel veel lieve hulpverleners, die ik allemaal in mijn hart koester. Ik ben en blijf hen dankbaar voor hun immense geduld, aandacht en positiviteit. Die engelen verdienen een groot applaus! In mijn geval vooral psychiater Akke Meilink, die mij acht jaar behandeld heeft en gespecialiseerd is in borderline-problematiek. Zonder hem was ik ondergesneeuwd. Hij wist op geniale wijze mijn zelfvertrouwen grotendeels te herstellen. Tenslotte zei hij mij, dat ik 'cum laude geslaagd was' voor mijn inzicht in borderline en specifiek mijn persoonlijke borderline. Hij zei me ooit, dat ik moest vertrouwen op het feit, dat wat ik opstuurde als schrijfwerken ook daadwerkelijk gelezen werd/wordt. Hij leerde me als een baby opnieuw en volop te ademen. Door hem ben ik alle kloosterwonden kwijtgeraakt.
Geplaatst in de categorie: psychologie
Maar ik heb de indruk dat de gedichtensite blijft, want daar staat geen doembericht zoals we hier hebben, dus dan moeten we allemaal maar gedichten gaan schrijven, en wat anders verzinnen voor onze andere schrijfsels, maar ik snap het niet dat ze dan niet gewoon de beide sites weer samenvoegen, want zo is de site begonnen en dat lijkt mij nog steeds de meest logische opzet.
Gisteren heb ik alle depri gevoelens dienaangaande in een hartverscheurende hartenkreet gegooid. Vreemd genoeg luchtte dat zodanig op dat het me nu opvrolijkt om het terug te lezen. Geen idee welke rare kronkel in mijn hoofd ervoor zorgt dat het zo werkt, maar het werkt wel zo. En dat van die bedankjes was dus niet naar jou bedoeld, maar dat weet je wel, want ik had jou ook al bedankt, en iedereen heeft Johan bedankt, en dat is ook logisch om te doen, maar steeds als iemand dat doet, dan lijkt het zo definitief en dan zak ik weer in een metersdiepe put. En ik ben er inmiddels strontziek van om mezelf steeds weer uit dat gat te moeten trekken. Die achtbaan heeft wel even lang genoeg geduurd.