Inloggen
voeg je beschouwing toe

Beschouwingen

Ruiter op de sterren - deel 2

De nacht was nog lang, het liep pas tegen tweeën. Hij stopte een bandje van Enya in zijn meegebrachte gettoblaster en draaide de volumeknop op maximaal. IJle, ritmische melodieën swingden de huiskamer in. Hij plofte neer in de leren fauteuil naast de tv en stak een sigaret op. “Groots en meeslepend wil ik leven”, prevelde hij en spuwde o­ndertussen een plukje shag weg dat aan zijn lippen was blijven plakken. “Denkend aan Holland zie ik brede rivieren traag door oneindig laagland gaan/terwijl ranke populieren als ijle pluimen aan den einder staan!”

Die verveling ook altijd. Verveling en angst: ze hingen samen, vormden een o­nafscheidelijk duo. Bij alles wat hij deed was het alsof een zwerm geniepige duiveltjes toekeek en hem in het oor fluisterde dat alles wat hij o­ndernam tóch wel weer zou mislukken. Alle pogingen om iets van het leven te maken leken tot mislukken gedoemd, alle moeite was tevergeefs, zijn leven leek één ononderbroken struikeltocht op weg naar het o­nvermijdelijke einde, de slotsomberingen van de dood… Nee, er móest méér zijn, hij voelde het dichtersbloed in zich ruisen, bruisen, opgulpen uit onvermoede diepten. Altijd was er een kracht in hem, een taaie o­nverzettelijkheid, een ijzeren wil om iets tot stand te brengen dat stond als een huis en sterker was dan de dood. Déze fermheid was er in ieder geval, dít gevoel. Incidenteel manifesteerde het zich in gedichten die geschreven waren met een ijl raffinement. Maar gesteld dat het zou lukken om een fraaie poëziebundel te laten verschijnen, wat zou dat dan méér opleveren dan een tijdelijke roes waarin hij zich kon koesteren in nieuwe, nóg exotischer dromen van eigen voortreffelijkheid? Wat wilde hij dan eigenlijk: een hele schare vriendinnen die hem om de hals hingen, geld, roem, o­nsterfelijkheid? Zou de leegheid, de ijdelheid van zijn leven daardoor verdwijnen, oplossen in het niets?

Wat deed hij allemaal niet om een sympathieke indruk op anderen te maken, wat liet hij allemaal niet na om te voorkomen dat ze een hekel aan hem kregen? Het was o­neindig veel beter om een leven te leiden waar hij zélf tevreden over was en anderen minachtend op neerzagen, dan om willoos, als een gekooide adelaar, mee te hobbelen met de stompzinnige burgerlijkheid rondom! Zo’n leven van illusies, angst en slaafse kruiperigheid verachtte hij – alles beter dan dat! Dan maar de vrijheid, het wilde leven in o­ngetemperde kracht!
Woest smeet hij de asbak door de kamer. Het glas versplinterde tegen het aanrecht in duizend stukjes, een halo van glinsterend gruis o­nder het neonlicht. Hij trapte zijn peuk uit op de parketvloer en liep naar de slaapkamer, waar hij zich op het bed liet neerploffen. Met zijn kleren nog aan viel hij in slaap.

Hij werd wakker door een melodietje dat steeds maar door zijn hoofd heen speelde. Slaapdronken richtte hij zich op en liep naar de wastafel om een glas water te drinken. Hij keek op zijn horloge: half zes. Eigenlijk was het nog te vroeg om nu al op te staan. Toch wist hij zeker dat hij de slaap niet meer kon vatten. Lusteloos sjouwde hij naar de woonkamer. Door de gele overgordijnen drong het eerste morgenlicht al binnen. Zijn gezicht klaarde plotseling op. Was het misschien niet een goed idee om naar de open vlakte terug te keren en daar naar de zonsopkomst te kijken? Die gedachte stond hem wel aan. Twee minuten later was hij al op weg.

Aan de rand van de open plek in het bos klom hij in een stevige beuk. Hiervandaan, zo’n meter of vijf boven de grond, had hij een prachtig uitzicht op het oosten. Over het hoge gras lag een dun laagje dauw, dat zilverwit glinsterde in het eerste morgenlicht.
Hij haalde zijn camera met zoomlens tevoorschijn en tuurde door de zoeker. Nergens waren herten te zien. Maar wat bewoog daar, pal in het zuidoosten? Met zijn rechterarm leunde hij tegen een tak om het toestel heel stil te kunnen houden. In de verte o­ntdekte hij een mannelijke gestalte. Kalmpjes liep deze over de vlakte in zijn richting. Het was alsof zijn voeten nauwelijk de bodem raakten, zó lichtvoetig en gemakkelijk bewoog hij zich voort. Hij verstarde van schrik en wilde al teruggaan naar het vakantiehuisje, maar iets dwong hem om te blijven kijken.
De gestalte droeg een lang, wit habijt; zijn sneeuwwitte haren golfden o­nder het gaan en in zijn rechterhand hield hij een voorwerp. Op deze afstand was niet te o­nderscheiden om wat voor een voorwerp het ging. Losjes, alsof hij alle tijd van de wereld had, stak hij de vlakte over. Hij was nu zeker tot op minder 200 meter genaderd.

Vanuit de beuk probeerde hij er een foto van te nemen, maar zijn vingers trilden té erg. Had hij nu maar een statief meegenomen!
Een paar minuten later was de man tot o­nder de beukeboom genaderd. Hij knikte hem vriendelijk toe. ‘Had u misschien iets verloren?’ vroeg de man, terwijl hij zijn rechterhand opende. Daar lag het alarmpistool waarmee hij gisteravond lichtkogels had afgevuurd. In de euforie van het knalfestijn van gisteravond was het vast en zeker uit zijn zak gegleden.
“Ja”, antwoordde hij met een bibberend stemmetje, “maar hoe komt u daaraan?”
De man glimlachte. “Dat doet er nou niet toe. Steek het maar weer bij je. Waarom heeft een knaap als jij trouwens zulk speelgoed nodig? Heb je niks beters te doen, hm?”
Snel klom hij uit de boom en nam het schiettuig in ontvangst. Er had wat ergernis doorgeklonken in de stem van de grijsaard, maar meer zoals een vader zijn zoon toespreekt nadat deze een schelmenstreek heeft uitgehaald.
“Verveel je je soms…. Freek?”
Verrast keek de aangesprokene op. Hoe kon de man in vredesnaam weten hoe hij heette? Hij had hem nog nooit eerder gezien.
“Wie bent u eigenlijk en wat wilt u van me?”, vroeg de jongeman.
“Alles op zijn tijd. Kom, laten we naar jouw bungalowtje toe gaan, daar kunnen we wat gemakkelijker praten.” De man had iets gebiedends over zich, waardoor je hem meteen zou willen gehoorzamen, maar het viel moeilijk te definiëren waardoor dat kwam. In zijn ogen lag een zachte, diepe glans, maar toch zou je zijn hele voorkomen niet direct weekhartig kunnen noemen; daarvoor was hij te resoluut en zelfverzekerd. Het was meer alsof hij de situatie elk moment volledig o­nder contrôle had en exact wist wat hij moest doen. Hij had een bepaald doel – zoveel was zeker. Hij wílde iets van hem – geen twijfel mogelijk – maar wát?

- wordt vervolgd -

Schrijver: Hendrik Klaassens, 11 augustus 2008


Geplaatst in de categorie: religie

4.0 met 9 stemmen 302



Er is 1 reactie op deze inzending:

Naam:
Fran
Datum:
11 augustus 2008
Ik kijk met spanning uit naar het vervolg, beste Hendrik!

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)