Inloggen
voeg je beschouwing toe

Beschouwingen over kinderen

"Dan kijk ik met mijn ogen dicht

Wij liggen in Yerseke waar we aan boord van ons drijvende huisje het genuttigde ontbijt “laten zakken”. Hoog water is het volgens de berichten pas om twaalf uur. We hoeven ons dus niet te haasten om in het clubgebouw op de wal te gaan toiletteren.
Aan de overzijde van de steiger waar wij liggen, liggen een paar onbeschoft grote plastic motorboten. De boten van om en nabij de vijftien meter, liggen knus tegen elkaar liggen aan te deinen. Op de steiger staan de drie met veel goud omhangen schippers, die blijkbaar de plannen voor de dag bespreken. Wij laten het tafereel, half zittend, half liggend, loom aan ons voorbij trekken en genieten in eerbiedwaardige stilte van het licht en de warmte die een niet door bewolking gehinderde zon vanuit een azuren hemelgewelf over ons uitstrooit. Het is half elf wanneer we het tijd vinden een bezoek aan het toilet en de douche te brengen. Met badtas en badlaken gewapend lopen we, “Goede morgen heren” [van de motorboten] over de steiger richting wal. Op de ponton waarop de trap naar de wal scharniert is een, in een zichtbaar veelgedragen zwemvestje gehuld manneke van een jaar of vijf, op zijn buik liggend, met een schepnetje bezig garnalen, krabbetjes, visjes en wat dies meer zij te vangen. Naast hem op de ponton staat een emmer met zijn vangst tot dat moment. Geïnteresseerd kijk ik enige tijd naar het werk van het kleinschalige vissermannetje. Dan begeef ook ik me naar de toiletruimte en douchecabine om datgene te doen wat ik van plan was te doen. Wanneer ik enige tijd later terug de trap afloop, ligt hetzelfde vissermannetje nog steeds op zijn buik druk te visseren. Mijn gedachten gaan een heel eind terug in de tijd. Terug naar de tijd dat ik zelf weleens met een schepnetje of een bamboehengeltje viste.
“Hoi”, zeg ik tegen het naar mij omhoogkijkende joch, “lukt het?”
“Ja hoor”, klinkt het terug, “Ik heb al flink wat gevangen. Kijk maar, in de emmer.”
Ik kijk vanaf de trap naar de emmer met daarin, wat als vangst voor de dag omschreven zou moeten worden.
“Zoho”, reageer ik in de hoop iets van een gesprekje op gang te brengen, “dat ís nogal wat”, zeg ik een tikkeltje geveinsd bewonderend.
“Ja hè?”, brengt hij er, zijn schepnetje door het water omhoogzwaaiend bevestigend uit.
Om beter te kunnen zien hoe hij vist, loop ik de trap af en de ponton op.
“Zo”, vervolg ik naast hem neerhurkend, “mag ik kijken naar hoe jij vist?”
“Ja hoor”, antwoordt hij een paar garnaaltjes uit zijn schepnetje in de emmer kloppend.
“Wat een heerlijk joch”, denk ik met mijn eigen kleinzonen van net twee en drie in gedachten.
“Hoe heet je”, vraag ik om te horen of het kind van zijn ouders een voor mijn smaak bij hem passende naam heeft gekregen.
“Ernie”, antwoordt hij vlotjes.
Bingo, precies de goede naam bedenk ik me.
“En mijn vader heet Bert”, vervolgt hij ongevraagd.
Omdat ik door de wind die langs m’n ooreinden blaast niet goed versta wat hij zegt, vraag ik hem te herhalen wat hij zei.
Desgevraagd doet hij dat.
“Mijn vader heet Bert, net als in Sesamstraat” klinkt het simpeltjes.
“Ja en je moeder heet zeker Sien”, vraag ik hem omdat ik het donker bruine vermoeden heb, door een apie van vijf in de maling genomen te worden.
“Nee, m’n moeder heet Pien, maar we noemen haar Pino”, gaat hij met een stalen gezicht verder.
“Ja en die loopt zeker de hele dag in een verenpak rond?”, reageer ik het gesprekje gaande houdend.
“Nee, mijn moeder draagt gewone kleren”, corrigeert het manneke het beeld van een verknipte, in een verenpak rondrennende, vrouw.
“Ik heb ook nog een klein zusje”, klinkt het weer.
“O ja?” zeg ik zo neutraal mogelijk.
“Ja, die heet Vera Loes”, vervolgt de kleine praatgraag.
“Echt waar?” vraag ik “Dan loopt dié zeker in een verenpak rond?”
“Nee jôh, die draagt net zulke kleren als mijn moeder. Gewoon een korte broek en een T-shirt.”
“Maar af en toe toch ook weleens wat anders?”, vraag ik een beetje plagerig. “Tuurlijk”, zegt ie, “maar vandaag dragen ze allebei een korte broek en een T-shirt.”
Met de nodige aandacht luister ik naar mijn welbespraakte gesprekspartner en volg ik het zichtbare plezier dat hij aan zijn “werk” beleeft.
“Hier zwemmen zuuhulke grote vissen rond”, geeft het manneke, de armen ver uiteengespreid, aan.
“Ik wou dat ik er eentje ving, dan konden we die opeten.”
“Ik denk, dat zulke grote vissen niet in je schepnetje passen”, zeg ik, hem op de beperkingen van zijn vistuig wijzend.
“Echt wel”, reageert hij vooroverliggend.
“Echt niet”, reageer ik nog steeds gehurkt naast hem zittend.
“Echt wel”, herhaalt hij nogmaals zijn eerder gegeven antwoord.
“Laat dan maar eens zien”, besluit ik het welles-nietes spelletje, want wie ben ik nu helemaal om dit mannetje zijn illusie te ontnemen.
“Oké, let maar op”, klinkt het en even later zie ik het schepnetje met fanatieke halen door het water gaan.
Wanneer na verloop van tijd duidelijk is, dat de grote jongens zich niet zo maar laten vangen, vraag ik hem hoe hij denkt vissen te vangen die je niet ziet en hij verrast me met zijn antwoord door zowel het onbevangen kinderlijke als het prozaïsche ervan, want hij antwoordt: “Dan kijk ik met mijn ogen dicht”.
En terwijl hij het schepnetje door het water beweegt, draait hij als bewijs van wat hij zei, zijn hoofd met dichtgeknepen ogen naar me toe.
Het is kwart over twaalf wanneer we op de motor de haven van Yerseke verlaten. Het weer is nog steeds fantastisch. Terwijl een eind voor ons uit de drie net voor ons vertrokken grote motorboten hun brede witte boeg- en schroefstrepen trekken, realiseer ik me levensgroot, dat het leven strikt genomen uit louter proza bestaat, zij het wel, dat je er oog voor moet hebben.

Schrijver: hans uil, 28 september 2017


Geplaatst in de categorie: kinderen

2.6 met 5 stemmen 2.030



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)