In de gehaktmolen van de Sovjettirannie
(voor Maria Sjkapskaja (1891 - 1952))
Jij bent geboren als Maria Michailovna Sjkapskaja op 15 oktober 1891 in Sint-Petersburg. Jij was de jongste van vijf kinderen. Jouw vader was een onderofficier van het ministerie van Landbouw en geestesziek. Jouw moeder was verlamd. Een broer van jou was Ivan Mikhailovich Andreevsky, die theoloog, psychiater en literair criticus was.
Op jouw 9-de schreef jij jouw eerste essay. Vanaf jouw 11-de moest jij jouw eigen brood verdienen. Jij was een wasvrouw, die vloeren waste, jij schreef petities en adressen op brieven in een postkantoor, jij gaf bijles en jij bediende de actrices van een Oekraïens theatergezelschap. Jij ging naar het Petrovsky Gymnasium en jij deed twee cursussen aan het St. Petersburg Psychoneurological Institute op st. Bechterew 3, in 1907 opgericht door de wetenschapper/psychiater/neuropatholoog Vladimir Mikhailovich Bechterew, die op 24 december 1927 in Moskou is vermoord door vergiftiging. Hij gaf Stalin de diagnose 'ernstige paranoia' en Lenin de diagnose 'syfilis'. Jij ging naar het gymnasium op het eiland Vasilyevsky met de Sint-Andreaskathedraal en de Nikolajevski-brug uit 1855. Jullie hadden het financieel moeilijk met alleen het kleine pensioen van jouw vader, die dat vanwege een psychische aandoening kreeg. Jij publiceerde gedichten in een schooltijdschrift. In 1910 ben jij cum laude afgestudeerd.
In 1910 trouwde jij met jouw klasgenoot Gleb Orestovich Shkapsky. Jullie woonden in Pskov. Jij deed mee met een onderzoek naar het merengebied in Pskov, georganiseerd door jouw schoonvader. Jij hield interviews en peilingen en jij verzamelde een lijst van ruim 200 dialectismen. Gleb en jij waren lid van een lokale, marxistische kring. In 1910 publiceerde jij een fabel in de krant 'Narva Folder' en een gedicht over het overlijden van Leo Tolstoj in 'Pskovian Life'. In 1911 ging jij naar de afdeling algemene geneeskunde van het Psychoneurologisch Instituut, waar jij een jaar bleef. In 1912 werd jij twee keer gearresteerd, omdat jij met een demonstratie meedeed en omdat jij met Gleb met een politieke studentenorganisatie meedeed.
Gleb en jij werden tot 3 jaar ballingschap veroordeeld. Een koopman-filantroop gaf alle beklaagden beurzen, zodat jullie in ballingschap konden blijven studeren. In 1913 reisden jullie naar Frankrijk. Jij studeerde literatuur en Chinees in Toulouse en Parijs. Jij ging ook naar de colleges van de filosoof Henri-Louis Bergson en in 1916 gingen jullie naar Rusland terug.
In 1914 voltooide jij een cursus literatuur aan de Université de Toulouse, die in 1229 werd gesticht. Jij volgde colleges aan de Speciale School voor Oosterse Talen in Parijs, aan de Rue Neuve-des-Saints-Pères 4 en de Rue de Lille 2, met op nr. 4 de schoolbibliotheek. Jij publiceerde gedichten in tijdschriften in Sint-Petersburg, met aanbevelingen van de schrijver Vladimir Korolenko, geboren in Zjytomyr. Jij ontmoette hem in Parijs, net als de dichter Maximilian Kirienko-Voloshin en de Joodse schrijver Ilya Ehrenburg, beiden geboren in Kiev. Ilya ging vaak naar de cafés van Montparnasse en hij ontmoette Pablo Picasso, Diego Rivera en Amedeo Modigliani.
In de Eerste Wereldoorlog hielp jij Belgische en Franse vluchtelingen. In 1916 verscheen jouw essaybundel 'Over Here and Over There' in Rusland. In diverse essays maakte jij ongunstige vergelijkingen tussen Rusland en Frankrijk. Tijdens de Russische burgeroorlog ervoeren Gleb en jij rode én witte terreur. In 1916/1917 kregen jullie de zoon Valery en in 1918 de zoon Artemy.
In 1920 werd jij lid van de Petrogradse Dichtersbond en in 1921 werkte jij samen met Aleksandr Blok, die op 7 augustus 1921 in Petrograd door endocarditis overleed en 40 jaar werd. Tot begin jaren 1920 dichtte jij over geloof, moederschap en verloren liefde. Daarna werd jij meer propagandistisch en ideologisch. Jij schreef o.a. op een mystieke manier over pacifisme, ontmaagding, conceptie, bevalling en abortus. In 1921 verscheen jouw dichtbundeldebuut 'Mater Dolorosa', in 1922 de dichtbundels 'Trommel van de Strenge Meester' en 'Avonduur' en in 1923 'Tsa-tsa-tsa', het gedicht 'Realiteit' en 'Bloed erts'. Jouw gedicht 'Yav' uit 1922 gaat over de wreedheden van de burgeroorlog. 'Bloed erts' kreeg lovende kritieken, al was de schrijver/criticus Valeri Bryusov teleurgesteld. Maxim Gorki prees jouw werk, omdat jij de ervaring van de vrouw een nieuwe stem had gegeven. In 1925 verschenen 'Alyosha's Overschoenen', een verzameling kinderliedjes, en jouw laatste dichtbundel 'Aardse ambachten'.
In december 1925 werd jij lid van de staf van 'Red Newspaper', waarvoor jij 8 jaar verslaggeefster was. Jij publiceerde ook in de Pravda en in andere, belangrijke tijdschriften. In 1927 noemde de schrijfster/dichteres Vera Inber jou 'één van de vier beste Sovjetjournalisten'. In 1928 werd jullie dochter Svetlana geboren. Na 1929 verschenen jouw gedichten niet meer in de Sovjet-Unie en in 1934 deed jij afstand van jouw vroegere gedichten, omdat jij 'sociaal ongeïnformeerd' was. Pavel Florensky noemde jou 'een echte, christelijke dichteres voor jouw ziel'. De Sovjetkritiek vond jouw wereldbeeld 'verderfelijk en irrationeel' en jou 'epigoon decadent'.
Van 1931 tot 1936 deed jij mee met het enorme project, dat Maxim Gorki was gestart, 'De geschiedenis van fabrieken en planten'. Hierbij waren duizenden Sovjet-schrijvers betrokken. Jij werkte aan de Karl Marx-fabriek in Leningrad, in 1832 opgericht door Gustav Lessner. Deze fabriek produceerde apparatuur voor de textielindustrie en chemische vezels. In 1941-1945 werden er Katjoesja-raketten gemaakt. Fragmenten uit jouw boek 'Lessner's Arbeiders' werden in diverse kranten gepubliceerd.
In 1937 verhuisde jij naar Moskou. In 1942 verscheen jouw boek 'Het is echt gebeurd', over de wreedheden van de nazi's in het bezette gebied. Na de Tweede Wereldoorlog was jij redactrice voor het Anti-Fascistische Comité van Sovjetvrouwen, terwijl jij leed aan een slechte gezondheid, overwerk en accidentele verwondingen.
Jouw jongste zoon Valery was tijdens de oorlog gevangen genomen en hij werd in 1950 naar de Goelag gestuurd.
Jij overleed op 7 september 1952 door een hartaanval bij een hondenshow in Sokolniki. Jij werd 60 jaar en jij bent in de Vvedenskoye-begraafplaats in Moskou begraven. Gleb overleed in 1962, Valery in 1979, Artemy in 1996 en Svetlana in 2017.
Ballade
De page bracht violen naar de dame
(De lente rookte in de weilanden) -
De page was verliefd op de dame - zij
Zij verlangde naar de ridder.
De ridder wijdde aan de Madonna
vrije tijd en gebeden,
Hij beschermde haar verblijfplaats
en hij viel midden in de strijd.
Maar het leven in het paradijs was droevig,
en hij weende om de dame.
Zij werd een non
(En de weide stond vol met bloemen).
Het leven lachte alom - het was
zo dat zij bad om rust.
De page scheurde violen, jammerend,
(De lente rookte in de weilanden).
Leeuwerikken zweefden omhoog,
nachtmerries achtervolgend,
Moraal - streef niet naar de Madonna
En word geen monnik.
We waren immers de eersten die sterker en groter waren...
We waren immers de eersten die sterker en groter waren,
En de dikkere bomen en de grassen zijn langer.
En het haar is dikker in de donzige nacht,
En je handen zijn elastischer op dikke dagen.
En opnieuw bereidden de beesten en de mensen zich voor
Voor elke lente, voor de paartijd,
En de lendenen zijn strak, en de borsten zijn sterk,
En rood bloed voor een liefdesspel.
Het werd zowel edelmoedig als stoutmoedig afgeworpen -
De levende wijn van vrolijke opvattingen,
En in mijn aderen kookte en zong het,
En het eeuwige werk bracht het voort.
9 augustus 2024
Geplaatst in de categorie: idool