De 43 Club van een ijsbreker
(voor Kate Meyrick (1875 - 1933))
Jij bent geboren als Kate Evelyn Nason op 7 augustus 1875 op 24 Cambridge Terrace in Kingstown (Dún Laoghaire) in Ierland. Jouw ouders waren de arts John William Nason en Sarah Frances Bateman. Jouw oudere zus was Ethel. In 1876 overleed jouw vader door meningitis. Jouw moeder hertrouwde in 1880 met dominee Edwin Sandys Jackson. Jullie verhuisden naar Engeland en jullie woonden in de pastorie in Great Sankey, Cheshire. Op jouw 7-de overleed jouw moeder. Ethel en jij gingen terug naar Kingstown, waar jullie door jullie oma Isabella Bateman werden opgevoed. Jullie werden ook door twee oudtantes aan York Road in Kingstown opgevoed, in het Fairyland House, nu St Helen's, met 14 hectare grond, waar dominee Edward Semple woonde. Er staat een Presbyteriaanse kerk. Jij werd door gouvernantes opgeleid en van 1891 tot 1893 ging jij naar het Alexandra College in Earlsfort Terrace in Milltown, Dublin. Dit was een meisjesschool van de Church of Ireland, vernoemd naar prinses Alexandra van Denemarken. De zoöloge/geologe Igerna Sollas ging ook naar het Alexandra College, net als de kunstenares Grace Gifford en de schrijfster Kathleen Goodfellow.
In december 1899 trouwde jij in de St John the Evangelist's Church aan Gamble's Hill in Monkstown met de arts Ferdinand Richard Holmes Merrick. Deze neogotische, Anglicaanse kerk van de architect William Hill stamt uit 1832. De ceremonie werd door jouw stiefvader uitgevoerd. Ferdinand veranderde zijn achternaam later in Meyrick. Jullie woonden een korte tijd aan Palmerston Road in Rathmines en daarna in de badplaats Southsea, Hampshire. Jij hielp jouw man 15 jaar met het runnen van verpleeghuizen voor psychiatrische patiënten. Jullie verhuisden naar Londen, waar jullie enige tijd in Ealing woonden. Tussen 1900 en 1914 kregen jullie samen 6 dochters en 2 zonen. Het was geen gelukkig huwelijk en jullie wilden drie keer scheiden. In 1918 gingen jullie daadwerkelijk scheiden. Jij moest 8 kinderen onderhouden met een toelage van 1 pond per week. Jouw oudste dochter ging naar de universiteit en in april 1919 opende jij de club Dalton's in een kelder nabij het Alhambra Theatre op 23-27 Leicester Square. Dit deed jij samen met Harry Dalton (Henry Sampson). Het was een rendez-vous voor leden van de theatrale en variétéberoepen en hun vrienden. In januari 1920 werd de club gesloten en kregen jullie een boete bij het Bow Street Magistrates' Court. De officier van justitie noemde de club een 'dansende hel en een gootsteen van ongerechtigheid'.
Er volgden meerdere veroordelingen door de Metropolitan Police en rechtbanken. Jij opende een reeks clubs onder diverse namen. Wanneer er één werd gesloten wegens het overtreden van de vergunningswetten, opende jij er nog één en meestal op hetzelfde terrein. In november 1920 opende jij jouw beroemdste locatie, de 43 Club op 43 Gerrard Street in Soho. Deze nachtclub werd berucht tijdens de Jazz Age vanwege buitensporige feesten, bezocht door de decadente rijken en beroemdheden. 43 Gerrard Street was ooit het huis van de dichter John Dryden (1631 - 1700). In de kelder was de danszaal en op de begane grond was een grote lounge. De bar zat in een kleine kamer met een gesloten deur, waar de manager de sleutel van had. De 43 Club was open tot 6 uur 's ochtends. Er waren diners, ontbijt en illegale alcohol. Jij verzamelde het deurgeld in een frontoffice. De klanten dansten op jazzbands en artiesten met Meyrick's Merry Maids, die de klanten aanmoedigden om nog meer uit te geven. Beroemde klanten waren: Rudolph Valentino, Tallulah Bankhead, Hyman Goldberg, Evelyn Waugh, Joseph Conrad, John Boynton Priestley en Ali Kamel Fahmy Bey, die op 10 juli 1923 door zijn vrouw, de courtisane Marguerite Marie Alibert, in het Savoy Hotel aan The Strand in Londen werd vermoord. Zij werd vrijgesproken vanwege zijn 'wreedheid en beestachtigheid', gesteund door de koninklijke familie, die haar seksuele connectie met prins Edward van Wales geheim wilde houden.
In jouw 43 Club kwamen ook marine- en legerofficieren, studenten, homoseksuelen en onderwereldfiguren. Gangsters weigerden soms om te betalen en er klonken twee schoten vanwege een meningsverschil. IRA-leden vierden er feest nadat ze machinegeweren uit de Chelsea-kazerne hadden gestolen. In februari 1922 kreeg jij een boete voor het verkopen van alcohol zonder een vergunning. De politie was in burger gekleed, ze dansten en ze kochten alcohol om bewijs te verzamelen. Één vermomde agent noemde zichzelf de Russische hertog Maxton Hagel. In 1923 heropende jij de 43 Club als Procter's Club en jij opende de Folies Bergères op 14 Newman Street in Fitzrovia. In mei 1923 moest jij naar de politierechtbank op 19-21 Marlborough Street voor het schenken van alcohol na de toegestane uren. Daar heeft Oscar Wilde in februari 1895 de 9-de markies van Queensberry John Sholto Douglas voor de rechter gedaagd vanwege strafrechtelijke smaad. Jij heropende de club als de New Follies en enkele maanden later kreeg jij een boete op beschuldiging van alcoholconsumptie in de vroege ochtend. Het tijdschrift 'John Bull' noemde jou een 'slechte vrouw' en vermeldde dat jij de boetes op de koop toe nam.
Ergens in de jaren 1920 kocht jij de bescherming van de Sabini-bende tegen de politie-invallen. Deze bende werd geleid door de maffiabaas Ottavio Handley, de beschermer van Little Italy. Het Griffin-café in Saffron Hill was hun hoofdkwartier. Ottavio en zijn vrouw Annie Emma Potter kregen minstens 3 dochters en 1 zoon. na de sluiting van de New Follies heropende jij deze als The Broadway. In september 1924 kreeg jij weer een boete voor de verkoop van alcohol. Enkele maanden later werd jij voor de alcoholverkoop in Procter's tot een half jaar in de Holloway-gevangenis veroordeeld. De pers gaf jou de bijnaam 'Queen of the Night Clubs' en 'Reynold's News' met de redacteur John Crawley noemde jou een 'vrouw zonder scrupules, die de wet bespotte'. Jouw kinderen zaten op de beste privéscholen en jij ging meestal chic gekleed in een met bont afgezette jas. Drie van jouw dochters trouwden in de Britse adel; in 1926 trouwde Dorothy met Edward Southwell Russell, 26th Baron de Clifford, in 1928 trouwde Mary met George Harley Hay, 14th Earl of Kinnoull, en in 1939 trouwde Irene met William Robert Bradley Craven, 6th Earl of Craven.
Begin 1929 verkocht jij jouw verhaal 'My Secrets, Ten Years Behind the Scenes in London's Night-Life' aan de krant 'The Sentinel'. Van november 1924 tot 1929 was William Johnson-Hicks minister van Binnenlandse Zaken en hij moedigde invallen door de Metropolitan Police in de nachtclubs aan en hij wilde het politie-optreden wettelijk meer bevoegdheden geven. Hij werd gesteund door het hoofd van de Metropolitan Police Sir William Horwood en de bisschop van Londen Arthur Foley Winnington-Ingram, die korte tijd met de schone Lady Ulrica Duncombe verloofd was. Jouw kinderen hielpen jou met het runnen van de nachtclubs, waarbij Henry en Mary een boete kregen. Toen jij in 1925 uit de Holloway-gevangenis kwam, verhuisde jij naar Parijs, waar jij in de Rue Fontaine de Merrick Gaiety opende. Er waren meer obers dan klanten en in 1927 ging jij naar Londen terug en opende jij in Regent Street de Silver Slipper Club met een verlichte, glazen vloer. In juni 1928 werd jij veroordeeld tot een half jaar gevangenisstraf voor het verkopen van bedwelmende drank in de Cecil Club, eerder de 43 Club. In november 1928 kwam jij vrij uit de Holloway-gevangenis, waar jij veel gelezen had. Jouw dochter Lady Kinnoull heeft jou in een luxe auto opgehaald en jij vierde jouw vrijlating in de Silver Slipper Club.
In december 1928 werd jij twee keer gearresteerd, voor de verkoop van alcohol zonder vergunning en voor het omkopen van Sergeant George Goddard. In januari 1929 stond jij terecht voor omkoping in de Old Bailey, samen met de bordeelhouder Luigi Ribuffi en George Goddard, die jou waarschuwde over politie-invallen in jouw clubs. Jij hebt 12 maanden dwangarbeid (postzakken naaien) in de Holloway-gevangenis uitgezeten en in januari 1930 kwam jij vrij. In juli 1930 kreeg jij een half jaar gevangenisstraf voor de alcoholverkoop in de Richmond Club. In januari 1931 wilde jij in Monte Carlo een cabaretclub kopen, maar dat ging niet door. In mei 1931 kreeg jij een half jaar gevangenisstraf voor het pand op Gerrard Street 43, vanwege gokken, wedden en alcoholverkoop. Jij kwam in het gevangenisziekenhuis terecht en in mei 1932 ging jij voor de laatste keer naar de rechtbank. In de politierechtbank van Marlborough Street gaf jij toe dat jij in de Bunch of Keys Club aan alcoholverkoop deed. Jij beloofde om 3 jaar geen alcohol in de door de hypocriete overheid verboden uren te verkopen.
Op 19 januari 1933 overleed jij door een griep. Jij werd 57 jaar en de begrafenisdienst was in de St Martin-in-the-Fields aan Trafalgar Square, met als dienstdoende dominee William Patrick Glyn McCormick, die vaak daklozen en armen hielp. Arnold Goldsborough bespeelde het orgel en de theaters en clubs in West End hebben die dag hun lichten gedimd. Jij bent in de Kensal Green Cemetery begraven. In 1934 verscheen de roman 'A Handful of Dust' van Arthur Evelyn St. John Waugh. Het personage Ma Mayfield en haar Old Hundredth' Club zijn op jou en jouw 43 Club geïnspireerd. In Waugh's roman 'Brideshead Revisited: The Sacred & Profane Memories of Captain Charles Ryder' uit 1945 komen het personage Ma Mayfield en haar club eveneens voor.
31 oktober 2024
Geplaatst in de categorie: idool