Inloggen
voeg je beschouwing toe

Beschouwingen

Geen geluk met vrouwen tot het te laat was

(voor Giacomo Leopardi (1798 - 1837))

Je bent geboren als Giacomo Taldegardo Francesco di Sales Saverio Pietro Leopardi op 29 juni 1798 in Recanati, in de provincie Macerata. Je kwam uit een adellijke familie. Jouw vader was graaf Monaldo Leopardi (1776 - 1847), een filosoof/politicus/schrijver. Jullie hadden volstrekt tegengestelde meningen, wat onenigheid veroorzaakte. Zijn 'Dialoghetti sulle materie correnti nell'anno 1831' werd door paus Leo XIII gewaardeerd en zijn 'Evangelica van Ostoria' uit 1832 werd door de zeer conservatieve paus Gregorius XVI geprezen. Jouw vader was dol op literatuur en traditionele idealen. Jouw moeder Marchioness (markiezin) Adalaide Antici Mattei was een kille, streng religieuze en autoritaire vrouw. Ze was geobsedeerd door het herstel van het familiefortuin, wat jouw vader door zijn gokverslaving had verspeeld. Jouw ouders waren neef en nicht van elkaar.

Op 12 juli 1799 werd jouw broer Carlo Orazio geboren en op 5 oktober 1800 werd jouw zus Paolina geboren, die schrijfster werd. In 1804 werd Luigi geboren en op 1 november 1813 werd Pierfrancesco geboren, de negende zoon. De tiende zoon Ignatius overleed op zijn geboortedag. Tot 1808 kreeg jij les van de jezuïet Frater Giuseppe Torres en tot 1812 was de abt Don Sebastian Sanchini jouw leraar. Jij las veel boeken uit de bibliotheek van jouw vader, die uit ruim 20.000 boeken bestond. En jij las uit de collectie van de bevriende historicus Giuseppe Antonio Vogel. In 1809 schreef jij jouw eerste sonnet 'De dood van Hector'. In 1810 begon je filosofie te studeren en in 1811 schreef je 'Proefschrift boven de ziel van beesten'. Je leerde Latijn, Grieks, Hebreeuws, Sanskriet, Frans, Spaans, Duits en Engels. Je bestudeerde de astronomie en wiskunde. In 1815 kreeg je een geestelijke crisis, waardoor je de studie verruilde voor de poëzie.

Jij las graaf Vittorio Alfieri, de abt/dichter Giuseppe Parini, de dichter Ugo Foscolo en de dichter Vincenzo Monti. Je las 'Das Leiden des jungen Werthers' van Goethe, Chateaubriand, Lord Byron en Madame de Staël. In 1816 kreeg jij ernstige, reumatische problemen en psychische klachten, een longziekte, koorts, kyfose, hartproblemen, een darmziekte, astma, parestesia en voortdurende vermoeidheid. Je verweet dit deels aan overmatige studie, isolement en onbeweeglijkheid in moeilijke houdingen. Je werd er suïcidaal van. Je leed aan de ziekte van Pott (bot- en longtuberculose). Jouw biograaf Pietro Citati meldde dat jij waarschijnlijk ook impotent was, wat jouw moeilijke verhouding met de vrouwen verklaarde. Jouw depressiviteit beïnvloedde jouw filosofische pessimisme. Van 1817 tot 1832 schreef jij de Zibaldone, een dagboek vol gedachten, notities, reflecties en aforismen. In totaal 4526 pagina's. Na jouw overlijden is het manuscript 50 jaar door jouw grote vriend, de schrijver Antonio Ranieri, bewaard.

Jij correspondeerde vanaf 1817 met de schrijver Pietro Giordani, die jou in september 1818 bezocht en met wie jij naar Macerata reisde. Jullie hadden een grote achting en genegenheid voor elkaar. Pietro woonde in Piacenza, Bologna, Milaan, Florence en Parma, waar hij in 1834 drie maanden gevangen zat. Hij stimuleerde jou om jouw pessimisme te overwinnen via wilskracht, na de bevrijding van vooroordelen en onderdrukkingen. Jij was als filosoof beïnvloed door Paul Heinrich Dietrich, de filosoof Baron von Holbach, de filosoof/schrijver/graaf Pietro Verri en de filosoof Etienne Bonnot de Condillac. Je was een voorloper van het existentialisme. In december 1817 werd je voor het eerst verliefd en wel op jouw nicht Geltrude Cassi Lazzari. Jij schreef over jouw afkeer van de romantiek en de onmogelijkheid om gelukkig te zijn.

Vanaf november 1822 verbleef jij een half jaar bij jouw oom Carlo Antici in Rome. Jij walgde van de corruptie van de Romeinse Curie en de grote hoeveelheid hoeren, waardoor jouw ideaalbeeld van de vrouw in duigen viel. In de Sant' Onofrio al Gianicolo bezocht je het graf van de dichter Torquato Tasso, met wie jij jezelf verwant voelde. Afgezien daarvan viel de buitenwereld jou tegen. In 1925 was je korte tijd in Milaan, op uitnodiging van de uitgever Antonio Fortunato Stella. Je woonde in de Via Santa Stefano in Bologna en je gaf privé-lessen. Je ontmoette de dichter/graaf Carlo Pepoli, die jouw beste vriend werd. Voor jouw uitgever Stella stelde jij bloemlezingen van Italiaanse proza en poëzie samen.

Jij werd verliefd op gravin Teresa Carniani Malvezzi de' Medici, die dichteres/schrijfster/vertaalster was en geboren op 28 maart 1785 in Florence. Zij woonde met haar man, graaf Francesco Malvezzi de' Medici, in Via Zamboni 13. Na drie vroegtijdig overleden kinderen werd in 1819 Giovanni geboren, die burgemeester van Bologna en senator werd. Jij verbleef een klein jaar lang bij Teresa in huis, maar ze beantwoordde jouw liefde niet. Francesco vond het pijnlijk dat jij tot middernacht met zijn vrouw samen was. Jij schreef een woedende brief aan haar, toen jij door haar werd afgewezen en uit haar huis geplaatst. Jij verbleef ook bij de arts Giacomo Tommasini en zijn vrouw Antonietta, die jouw vriendin was. Hun dochter Adelaide bewonderde jou. Verder had je contact met de familie Brighenti en de zangeres Rosa Simonazzi Padovani.

In 1827 verscheen de eerste druk van 'Operette Morali'. In juni 1827 verhuisde jij naar Florence, waar je bevriend was met de historicus/generaal Pietro Colletta, de schrijver/politicus Gino Capponi en de schrijver/dichter/senator Alessandro Manzoni. In 1827 ging je naar Pisa, waar je tot half 1828 bleef. Je was liefdevol bevriend met Teresa Lucignani, geboren in 1807. Op 29 september 1828 voltooide je het dichtwerk 'A Silvia', geïnspireerd door Teresa Fattorini, de dochter van de koetsier van de Leopardi's, die in september 1818 door tuberculose overleed en 20 jaar werd. Je schreef over de vernietiging van jeugdige hoop en illusies. Jouw oogproblemen verergerden en je moest jouw contact met Stella verbreken. Je ging naar Recanati terug en in jouw geestelijke duisternis schreef je nieuwe gedichten, zoals 'Le ricordanze' (De herinneringen), waarvan het laatste deel aan de jong overleden Maria Belardinelli is gewijd. Van 1830 tot 1833 woonde je in Florence.

Je werd voor de derde keer verliefd en deze keer op Fanny Targioni Tozzetti, geboren op 9 mei 1801 in Florence. Fanny was getrouwd met de arts/botanicus Antonio Targioni Tozzetti, met wie zij drie dochters had; Giulia, Adele en Teresa. Zij woonden in de Via Ghibellina 85 in Florence. Je was Fanny's minnaar, maar de affaire eindigde teleurstellend. Je schreef er 'De Cyclus van Aspasia' uit 1834 over. Het gaat over jouw traumatische liefdesrelatie met Fanny, al werd je ook door Teresa Carniani Malvezzi en de gravin Carlotta Lenzoni geïnspireerd. In september 1833 ging je met Antonio Ranieri naar Napels. Samen met zijn zus Pauline, die echt van jou hield, verzorgde hij jou in zijn huis in Napels tot jouw overlijden. In april 1834 kwam de dichter August von Platen bij jou op bezoek.

In 1836 was er een cholera-epidemie in Napels en ging jij met Antonio en Pauline naar de Villa Ferrigni in Torre del Greco, waar jij 'La ginestra' (De bezem) schreef. In februari 1837 ging je samen met Antonio en Pauline terug naar Napels, waar jij op 14 juni 1837 om 21.00 uur in de armen van Antonio overleed. Je zei: 'Vaarwel, Antonio, ik zie geen licht meer!'. Je werd 38 jaar en je bent in de della chiesa di san Vitale Martire in Napels begraven. Of in een massagraf in Il cimitero delle Fontanelle of in het Park Vergiliano in Piedigrotta.

Schrijver: Joanan Rutgers
20 oktober 2020


Geplaatst in de categorie: idool

Er is nog niet op deze inzending gestemd. 55



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)