Inloggen
voeg je beschouwing toe

Beschouwingen

De eenzame wolvin van Wolfsberg

(voor Christine Lavant (1915 - 1973))

Jij bent geboren als Christl Thonhauser op 4 juli 1915 in Grossedling, Wolfsberg, Karinthië. In de Lavantvallei. Jij was het negende kind van de mijnwerker Georg Thonhauser en de kleermaakster Anna Hans. Jullie woonden in één kamer en de armoede was groot. Jij leed aan scrofulose aan de borst, de nek en in het gezicht. Jij was bijna blind en na vanaf jouw derde kreeg jij geregeld een longontsteking, want jij had longtuberculose. Jij had ook reuma, migraine en astma. Een hoofdarts in een ziekenhuis gaf jou een dichtbundel van Rainer Maria Rilke, die jij mee naar huis nam, zo'n 60 kilometer te voet. Thuis deed jij aan schilderen, schrijven, lezen en handwerken. Je had een eenzijdige gehoorbeschadiging en jij kreeg een ernstige depressie, maar jij bleef wel schrijven. Jouw vader was vroeg invalide geworden.

In 1924 redde Dr. Adolf Purtscher van de oogafdeling van het Klagenfurt Staatsziekenhuis jouw gezichtsvermogen. Adolf en zijn vrouw Paula gingen jouw literaire activiteiten promoten. Ze bemiddelden in publicatiecontacten. In 1930-1931 ging jij naar de landbouwhuishoudschool Kloster Hochstrass in Stössing, waar jij botste met de strenge nonnen, waardoor jij snel huiswaarts keerde. In jouw verhaal 'Maria Katharina' schreef jij hierover. In 1931 ontmoette jij Fräulein Lintschnig, die een dikke vriendin van jou werd. Samen met haar maakte jij aquarellen. Jouw moeder leerde jou breien en in 1933 en 1935 verschenen jouw eerste gedichten in de 'Unterkärntner Nachrichten'. De uitgever van Leykam Buchverlag in Graz weigerde jouw autobiografische roman uit te geven en door die afwijzing heb jij het manuscript vernietigd. Leykam Buchverlag is opgericht in 1837 door de roomse Georg Widmanstetter en zijn assistent Andreas Leykam. Jouw manuscript was nog wel door de gerespecteerde schrijver Josef Friedrich Perkonig aanbevolen.

In 1935 deed jij een poging tot zelfdoding door 30 slaappillen in te nemen. Daarna zat jij vrijwillig 6 weken in het psychiatrisch ziekenhuis 'Landes-Irrenanstalt' in Klagenfurt, want je was zwaar depressief. In 1937 overleed jouw vader en in 1938 overleed jouw moeder. Kort daarna en na het gedwongen vertrek uit het ouderlijk appartement trouwde jij in 1939 met de 36 jaar oudere landschapsschilder Josef Benedikt Habernig (1879 - 1964). Jij trouwde niet uit liefde, maar uit de zorg voor deze oudere, gescheiden man. Jij bleef eenzaam. In het dorp, waar jullie woonden, werd jij als een buitenstaander en een gek bejegend. Ze vonden jouw literaire ambities maar vreemd en jij werd ook door jouw psychiatrische stigma in het nauw gedreven. Of juist volkomen genegeerd en doodgezwegen. De moordmachine van de nazi's maakte jou bang en voorzichtig/schichtig. Je wist, dat zij psychiatrische patiënten vermoordden. Dus vernietigde jij al jouw manuscripten en stopte jij met schrijven. Jij leefde in afzondering en jij verkocht jouw breiwerk. In de Tweede Wereldoorlog vertoefde jij in een 'volledig innerlijke stilte'. Je was tegen het nationaal-socialisme en bang om als psychiatrisch patiënte door de mand te vallen, maar je liet jezelf wel gek genoeg door belangrijke nazi's helpen. Je tartte het gevaar.

Eind 1945 hervatte jij jouw schrijfwerk. Al met al schreef jij ruim 1700 gedichten en 1200 pagina's proza. De Purtschers gaven jouw gedichten aan de dichteres Paula Grogger, die voor jou een ontmoeting met de uitgever Viktor Kubczak arrangeeerde. Viktor adviseerde jou om proza te schrijven en zo verscheen jouw eerste verhaal 'Das Kind', over jouw trieste verblijf als kind in een psychiatrische inrichting, waar jij door het personeel en de medepatiënten vreselijk vernederd werd, terwijl jouw familie door geldgebrek nooit op bezoek kwam. Met van die lange, holle en hoge gangen, die de eenzaamheid nog meer versterkten. In 1948 verscheen jouw dichtbundeldebuut 'Die Nacht an den Tag'. In 1949 verschenen het verhaal 'Das Krüglein' en de dichtbundel 'Die unvollendete Liebe'. Vanaf 1950 tot jouw overlijden woonde je bij jouw vriendin Fräulein Lintschnig.

Jij was bevriend met de homoseksuele, alcoholistische componist Gerhard Lampersberg en zijn vrouw, de zangeres Maja Weis-Ostborn. Jij bezocht hen in hun huis 'Der Tonhof' in Maria Saal, Daar ontmoette je Thomas Bernhard, Peter Handke, Hans Carl Artmann, Peter Turrini, Wolfgang Bauer en Gert Jonke. Jij verlangde naar menselijk contact, maar jij was ook uiterst mensenschuw. Jij leed door jouw eenzaamheid. Het schrijven ledigde jouw zielepijn. Over jouw dichtkunst schreef je: 'Ueberhaupt ist mir das Dichten so peinlich. Es ist schamlos... wäre ich gesund und hätte 6 Kinder, um für die arbeiten zu können: das ist Leben! Kunst wie meine, ist nur verstümmeltes Leben, eine Sünde wider den Geist, unverzeihbar.'. Je bewonderde jouw moeder, die 9 kinderen had gebaard en je leed eronder, dat jij geen kinderen kon krijgen. Je deed aan yoga en je bestudeerde het Tibetaanse Dodenboek. Je hoopte in het hiernamaals een warmte te ervaren, die jij als eenzame op aarde nooit ervaren hebt. Dan moet je wel heel veel ellende hebben meegemaakt en dat had je ook.

In 1950 werd jij een grote vriendin van de kunstschilder Werner Berg, getrouwd met Mauki Kuster. Hun zoon was Veit en hun dochters waren Ursula, Klara, Hildegard en Annette. In 1954 won jij de Georg Trakl-Preis voor poëzie en in 1956 verscheen de dichtbundel 'Die Bettlerschale'. In 1959 verscheen 'Spindel im Mond' en in 1960 'Der Sonnenvogel'. In 1964 won je voor de tweede keer de Georg-Preis voor poëzie, maar in datzelfde jaar overleed ook jouw man Josef door een beroerte. Jij ging psychisch sterk achteruit en je ging naar een ziekenhuis in Klagenfurt. In 1966 ging je in een flat in Klagenfurt wonen, maar je kon daar niet wennen. In 1967 verscheen jouw laatste dichtbundel 'Hälfte des Herzens' en ging je naar Wolfsberg terug. In de laatste jaren van jouw leven was je los van het dichten gekomen. Het dichten verloste jou niet van het aardse lijden, van de gruwelijke eenzaamheid. In 1970 ontving jij de Grosser Österreichischer Staatsprijs. Jij overleed op 7 juni 1973 in het ziekenhuis in Wolfsberg door een beroerte. Jij werd 57 jaar en jij bent in een eregraf op het kerkhof van het skidorp Sankt Stefan, gemeente Wolfsberg, in het Lavanttal begraven.

Schrijver: Joanan Rutgers, 22 april 2021


Geplaatst in de categorie: idool

Er is nog niet op deze inzending gestemd. 38



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)