O, Maria Wodzinska, domme gans!
(voor Juliusz Slowacki (1809 - 1849))
Jij bent geboren op 4 september 1809 in Krzemieniec, Oekraïne, toen het Pools-Litouwse Gemenebest. Jouw vader Euzebiusz Tomasz Slowacki was een literatuurprofessor aan het Krzemieniec Lyceum en de Keizerlijke Universiteit van Vilnius. Jij ging naar het Krzemieniec Lyceum op Licejna 1, waar de latere arts Joseph Antoni Beaupré jouw vriend was. Jouw vader was ook vertaler, dichter en toneelschrijver. Hij overleed op 10 november 1814 in Vilnius door tuberculose. Hij werd 40 jaar en hij is in de na Rasos-begraafplaats begraven. Jouw moeder was Salomea Januszewski, geboren in 1792.
In 1811 verhuisden jullie naar Vilnius. In 1814 ging jouw moeder met jou naar Krzemieniec terug, naar haar ouders. Op 17 augustus 1818 hertrouwde jouw moeder met August Ludwik Bécu, chirurg en professor geneeskunde aan de Universiteit van Vilnius. Jullie gingen naar Vilnius terug. Op 7 september 1824 overleed jouw stiefvader August door een blikseminslag op de Zamkowastraat 7 in Vilnius. Hij werd 53 jaar en hij is in de na Rasos-begraafplaats begraven. Met zijn eerste vrouw Katarzyna Tomaszewski kreeg hij 2 dochters; Aleksandra Mianowska (1804 - 1832) en Hersylia Januszewski (1806 - 1872). Aleksandra was jouw vriendin en vertrouwelinge. Hersylia trouwde later met de broer van jouw moeder. Na het overlijden van August woonde jij tot 1827 met jouw moeder in Vilnius. Vanaf 1825 studeerde jij aan de Faculteit der Morele en Politieke Wetenschappen. In 1828 voltooide jij jouw rechtenstudie. In februari 1829 ging jij vanuit Krzemieniec naar Warschau. Jij woonde in het paleis van Wichert, Elektoralnastraat 20. Jij was stagiair in de Regeringscommissie voor Inkomsten en Schatkist.
In april 1830 verscheen jouw debuut 'Hugo. De roman van de Duitse Orde.' in het jaarboek 'Melitele' van de dichter Antoni Edward Odyniec. Op 9 januari 1831 begon jij met een baan in het kantoor van prins/minister/schrijver Adam Jerzy Czartoryski, getrouwd met prinses Anna Zofia Sapieha. Hun 4 kinderen waren Witold, Leon, Wladyslaw en Izabella Elsbieta. In maart 1831 ging jij via Wroclaw naar Dresden, Parijs en Londen, waar jij op 3 augustus 1831 arriveerde. In september was jij weer in Parijs, waar in 1832 in 'Poezja' deel 1 en 2 jouw roman 'Jan Bielecki' (1830) verscheen, het drama Maria Stuart' (1830) en de poëtische roman 'Zmija' (Adder) uit 1831. Op 26 december 1832 ging jij naar Zwitserland. In 'Voorvaderenavond deel 3' schreef Adam Mickiewicz zeer negatief over jouw stiefvader August Bécu, wat jou kwetste. Jij woonde in Pâquis em in 1833 verscheen 'Poezja' deel 3. In 1834 ging jij met de familie Wodzinski op expeditie naar de Alpen; Villeneuve, Spiez, Thunermeer, Brienzersee, Giesbach-waterval, Grindelwald, Gothard-massief, Reuss, Vierwoudstrekenmeer, Luzern en Bern. Jij schreef o.a. het liefdesgedicht 'In Zwitserland', wat in 1839 verscheen. Jij miste Maria Wodzinska, die in augustus 1835 Genève verliet. Jouw liefde voor haar was niet wederkerig. Jij schreef het in Veytaux en Sorrento.
De kunstenares Maria Wodzinska is geboren op 7 januari 1819 in Warschau. Haar ouders waren graaf Wincenty Wodzinski en gravin Teresa Wodzinska. Haar zus was Jósefa en haar broers waren Antoni, Feliks en Kazimiers. Van 1836 tot 1837 was zij met Frédéric Chopin verloofd. Zij trouwde op 24 juli 1841 met Jósef Skarbek. In 1848 hertrouwde zij met Wladyslaw Orpiszewski, de pachter van Józef, met wie zij Tadeusz kreeg, die 2 jaar werd. Zij overleed op 7 december 1896 in Klóbka.
In februari 1836 ging jij van Genève naar Marseille, per stoomboot naar Livorno en per postkoets via Civitavecchia naar Rome, waar de dichter/schrijver Zygmunt Napoleon Krasinski een goede vriend van jou werd. Hij beoordeelde jouw werk./ In 1838 kreeg hij in Napels een lange liefdesrelatie met de kunstenares/zangeres Delfina Komarów, die jij ook kende en over wie jij in het drama 'Fantazy' schreef. Van 1834 tot 1838 had Zygmunt een affaire met Joanna Bobrowa, de muze van hem, Fryderyk Chopin en jou. Jij had Joanna al in 1931 in Dresden ontmoet. In 1840 in Parijs werd jij verliefd op haar en in april 1841 volgde jij haar naar Frankfurt. Zygmunt adviseerde jou om het bij vriendschap te houden en zij bleef jouw vriendin. In 'Fantazy' schreef jij ook over haar. Jij schreef het beroemde gedicht 'Do pani Joanna Bobrowa' voor haar en gedichten voor haar dochters Ludwika en Zofia. Na 3 maanden Rome ging jij naar Napels en Sorrento. Van augustus 1836 tot juni 1837 reisde jij door Griekenland, Egypte, Palestina en Syrië. In Florence ontmoette jij prinses Charlotte Napoleon Bonaparte, een kunstenares, die op 2 maart 1839 in Sarzana in het kraambed overleed. Zij werd 36 jaar en zij is begraven in de basiliek van Santa Croce te Florence.
In 1840 bleef jij in Parijs wonen en in 1840 verscheen het historiosofische tragedie 'Lilla Weneda'. In juni 1842 werd jij lid van de Kring van Gods Zaak, opgericht door de filosoof/religieus leider Andrzej Tomasz Towianski, getrouwd met Karolina Max. Hun dochter was Aleksandra. Jij had veel contact met de filosoof/dichter/mysticus Adam Bernard Mickiewicz. In 1848 ging jij naar Groot-Polen en deed jij mee aan de Opstand van Poznan, terwijl jij tuberculose had. In Wroclaw ontmoette jij jouw moeder voor de laatste keer. Jij was een rentenier. Het geld, dat jouw moeder jou stuurde, investeerde jij op de beurs van Parijs, vooral in aandelen van de Lyon-spoorweg. Jij overleed op 3 april 1849 door tuberculose in een appartement op 34, rue de Ponthieu in Parijs. Jij werd 39 jaar. Jij bent in de begraafplaats van Montmartre begraven. Jouw vriend, de kunstschilder Charles Pétiniaud-Dubos, ontwierp jouw grafmonument. Jouw stoffelijke resten zijn op 28 juni 1927 in de crypte van de Nationale Dichters in de Wawel-aartskathedraal in Krakau herbegraven, naast Adam Mickiewicz.
Tussen 1845 en 1849 schreef jij het onvoltooide, historiosofische gedicht 'De Geestkoning'. De schrijver/dichter Antoni Lange vond dat de bevrijding van de Poolse natie door een grondige lezing van 'De Geestkoning' werd verzekerd.
Jouw moeder overleed op 7 augustus 1855 en zij is in de Tunica begraafplaats in Krzemieniec begraven.
In 1871 verscheen het prozagedicht 'Genesis uit de Geest' in Lviv, jouw spiritualistische concept van het universum, incluis de reïncarnatievisie. In het Planty Park in Krakau staat sinds 1884 een kalkstenen monument voor Lilla Weneda van Alfred Daum, dat in 1897 werd vervangen door een bronzen exemplaar. In 1927 werd de urn van jouw moeder naast jouw sarcofaag in de Wawel-aartskathedraal geplaatst.
5 maart 2025
Geplaatst in de categorie: idool