Inloggen
voeg je beschouwing toe

Beschouwingen

Ruiter op de sterren - deel 3

Gedwee liep hij naast de man voort. Even later gingen ze het huisje binnen. De voordeur had hij niet eens op slot gedaan, want zijn metgezel stapte zomaar het halletje in. De jongeman wees de grijsaard in zijn wit habijt een plaats aan, waarop deze in een gemakkelijke houding op het bankstel ging zitten.
“Je zult wel nieuwsgierig zijn naar mijn naam”, sprak hij en monsterde zijn gesprekspartner kort met zijn grijsblauwe ogen. “Naftaniël noemen ze mij. Ik kom overal waar men mijn hulp nodig heeft. Dat wil zeggen: waar het verlangen leeft naar hulp vanuit de geestelijke wereld. Dat is ook het enige wat voor mij telt. Voor de rest maakt het mij niet uit met wie ik te maken heb of onder wat voor omstandigheden degene verkeert, die wil worden geholpen.”

De man pauzeerde even om de aangesprokene de gelegenheid te geven het gezegde te verwerken.
“Kijk, in wezen ben jij een prachtkerel, een vent van goede wil. Toch maak jij – zacht gezegd – een rotzooi van je leven. Heb je je wel eens afgevraagd hoe dat komt? Wat denk je?”
Freek zocht naar woorden. Zo’n ad rem iemand was hij zelden tegengekomen.
“Nou?”, drong de oude man aan, “Waarom heb je deze bungalow gehuurd? Ik denk, mijn beste jongen, dat iets jou geweldig dwars zit. Maar,” – en hij maakte een wegwerpgebaar met zijn arm – “laat ik niet aandringen. Ik zeg je alleen dit: je kunt me vertrouwen, en wel volledig. Alles wat hier gesproken wordt, blijft tussen o­ns. Zeg me eens, voel je je eigenlijk niet o­nzettend triest, hm?”

Op dat moment brak er iets in hem. Of het nu kwam doordat de man hem zo vertrouwelijk had toegesproken, haast als een vader, of dat het zonderlinge van de hele situatie hem te machtig werd – hij wist het niet, maar hij slaagde er niet langer in zijn emoties in bedwang te houden. Schokkend, bevend over zijn hele lichaam, dook hij ineen, niet langer slag leverend tegen een tot cynisme verstard verdriet, maar als een kind, een pasgeborene, die snakt naar lucht, naar de eerste ademtocht die zijn longen vult.

Terwijl Naftaniël hem met zijn o­ndoorgrondelijke blik bleef aankijken, vervaagde de omgeving: de bungalow, het bankstel, de contouren van de kamer – alles loste op in een grijze mist die geleidelijk overging in het inktzwart van de ruimte. Gewichtloos voelde hij zich drijven door eindeloze verten. Zo ver het oog reikte waren er sterren te zien. Sommige waren samengeclusterd tot gigantische bolvormige hopen sterlicht, andere straalden solitair of in kleine groepjes. Hij had het gevoel dat hij adembenemend ver de ruimte in kon kijken, alsof er een sluier voor zijn ogen was weggetrokken.
Nadat hij zo een tijdje had voortgezweefd, maakte er zich uit de achtergrond iets los: pijlsnel schoot er een lichtstraal op hem af. Duizelingwekkend snel doorkliefde het de verten. In een oogwenk had het de afstand naar hem overbrugd. Vlak vòòr hem verdichtte het zich tot een groot scherm, en hij hoorde een stem: "Dit is jouw leven. Kijk eerst maar rustig toe; straks mag je vragen stellen. We laten je nu jouw leven zien vanuit het perspectief van de eeuwigheid. Kijk goed!”

Voor zijn ogen o­ntvouwde zich een breed panoramascherm waarop hij zichzelf zag, glashelder en driedimensionaal. Hij liep door een smalle straat en duwde een buggy met een tweejarig kind voor zich uit. Het was een opgewekt kereltje dat naar een groepje eenden wees die ronddreven in een vijvertje. “Anja, anja!” kraaide het opgewekt. Hij volgde de blikken van het kind. “Ja, een paar eendjes”, zei hij afwezig. Hij voelde zich o­nbehaaglijk en wierp af en toe een blik om zich heen, alsof hij zich bedreigd voelde. In de verte zag hij een vrouw lopen met lang, zwart haar. Ze had twee kleine kinderen bij zich en liep in zijn richting. Toen ze hem in het oog gekregen had begon ze tegen haar kinderen te giechelen en naar hem te wijzen. Hij verstarde – een golf van woede en angst kolkte in hem omhoog, alsof er een oeroude wond was aangeraakt. Hij keek niet op of om, maar liep snel door.

Een ander fragment. Hij zag zichzelf zitten op zijn zolderkamer. De gordijnen waren gesloten, er brandde een bureaulamp op de tafel voor hem. Kalm concentreerde hij zijn gedachten op een man, die hem zojuist had opgebeld met het verzoek hem van de pijn in zijn rechterknie af te helpen. Naast hem o­ntstond – heel dun en ijl, maar toch nog zichtbaar – de gestalte van de oudere man. Met steeds grotere intensiteit bouwde hij deze etherische gestalte op met pure gedachtenkracht. Toen dit beeld zich voldoende had verdicht, legde hij zijn rechterhand op de denkbeeldige plaats waar zich de knie van de oudere man moest bevinden. Een stroom weldadige warmte vloeide uit zijn handpalm en werd zichtbaar als een rode gloed, die een zwarte plek in de etherische gestalte van de oudere man langzaam oploste.
De man in kwestie, die in werkelijkheid thuis in een ontspannen houding op de bank zat, ervoer dat de pijn uit zijn knie wegtrok. Met een gevoel van dankbaarheid onderging hij de warmtegloed die zich daar verspreide. De magnetische behandeling-op-afstand had goed geholpen!

Daarna begonnen de beelden snel door elkaar te wervelen, alsof allerlei scênes uit zijn leven om de voorrang streden. Het leek wel alsof er een film in een krankzinnig hoog tempo voor zijn ogen werd afgedraaid. Sneller en sneller ging het. Tenslotte groepeerden ze zich in twee reusachtige kegels: de bovenste wees met de punt naar beneden en de o­nderste stond recht overeind, zodat de scherpe punten van de beide kegels elkaar precies in het midden raakten. Majestueus wentelden ze voor hem in de ruimte rond. Precies in het midden, waar de kegels elkaar met hun scherpe punten aanraakten, steeg een geraas op dat steeds sterker aanzwol.
Hij had het gevoel dat hij dit niet langer kon verdragen, maar desondanks nam het geraas alsmaar in intensiteit toe. Op het moment dat hij dacht zijn bezinning te verliezen, hield het lawaai plotseling op: al wat restte was een diepe, vredige stilte.

Hij sloeg zijn ogen op. Naftaniël zat nog steeds op de bank tegenover hem. Een brede bundel zonlicht viel door een zijraam naar binnen. De hemel was opgeklaard en de zon stond al hoog aan de hemel. Dat betekende dat hij een hele tijd buiten westen was geweest. Maar waar dan precies? Flarden van een droom – of wat het ook maar was geweest – schoten hem te binnen.
“We hebben je verbonden met de wereld van de geest”, verklaarde Naftaniël. Hij glimlachte en pauzeerde even. “Ben je ervan geschrokken?”

- wordt vervolgd -

Schrijver: Hendrik Klaassens, 12 augustus 2008


Geplaatst in de categorie: religie

3.9 met 8 stemmen 227



Er zijn 2 reacties op deze inzending:

Naam:
Elisabeth
Datum:
12 augustus 2008
Beste Hendrik,
Ik vind uw verhaal prachtig, met name spreekt me het geestelijke zo aan! prachtig om zo over de pracht van de geestelijke wereld te schrijven.
Tegenwoordig is hier veel moed voor nodig!!
Naam:
Fran
Datum:
12 augustus 2008
Het blijft boeien.... ik geniet intens van dit soort verhalen...

Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)