Inloggen
voeg je beschouwing toe

Beschouwingen

Armoede en trots

(voor Thomas Chatterton (1752 - 1770))

Je bent geboren op 20 november 1752 in Bristol. Dat was in het kostershuis naast de indrukwekkende, gotische, Anglicaanse kerk St. Mary Redcliffe, waar je oom Richard Phillips koster van was. Je vader was een muzikant, lyricus, muntenverzamelaar, occultist en meester van een lagere school. Hij was vier maanden voor jouw geboorte overleden. Je moeder werd naailerares aan een meisjesschool. Op je achtste ging je naar de Edward Colsten School, waar maar een beperkte leerstof werd gegeven. Je was gefascineerd door de graven in de St. Mary, van ridders, geestelijken en hoogwaardigheidsbekleders. Je leerde lezen uit een oude bijbel, geholpen door je moeder, en je had geen zin in kinderspelen, liever las je in oude boeken en hield je van de eenzame stilte. Soms keek je uren als verdoofd voor je uit of je barstte opeens in tranen uit. Je eenzaamheid bleek een kweekvijver voor je wonderlijke talenten, die je autodidactisch ontwikkelde. Je las met volle aandacht in vele boeken en op je elfde schreef je al iets voor een krant, waarin je ook religieuze gedichten publiceerde, die je schreef in een zolderkamer van de St. Mary Redcliffe, omringd door bestofte boeken en perkamenten. Je had een groot respect voor alle oudheden in die kerk. Je schreef de dialoog van Elinoura en Juga, wat je aan je oom Thomas Phillips liet lezen, die je aanmoedigde om door te schrijven. Je meest gewaagde gedichten hield je voor jezelf. Je las John Pieterman (1576 - 1632), dichter/antiquair, de auteur van het deels erotische 'Faunus and Melliflora' en 'De Spiegel van Martelaren'. Je las William Dugdale (1605 - 1686), geleerde van de middeleeuwen/heraut/antiquair. Je las Geoffrey Chaucer (1343 - 1400), dichter/alchemist/astronoom, bekend van 'The Canterbury Tales'. En je las Edmund Spencer (1552 - 1599), een dichter van statuur. Je bestudeerde de 'Dictionarium Anglo-Britannicum' (1708) van John Kersey, waardoor je ouderwetse taalgebruik is ontstaan. In de vakanties was je bij je moeder en sloot je je op in je zolderkamer om te lezen, te mediteren en te schrijven. Je verzon het pseudoniem Thomas Rowley, een gefantaseerde monnik-dichter uit de vijftiende eeuw, en onder die naam publiceerde je poëzie en geschiedenisverhalen. Je werd opgevoed door je moeder Sarah en je zus Mary, wat je mannelijke kant deed ondersneeuwen. Je verzon een vaderbeeld om dat in jezelf recht te breien. Zo verzon je een rijke, vaderlijke beschermheer, William Canynge, en een gevierde, romantische dichter, Kaplan, die door zijn succes zijn moeder van de armoede kon verlossen. Maar het bleef niet bij dromen, want je ging daadwerkelijk op zoek naar een mecenas. Je vond in Bristol de heren Barrett, Catcott en Burgum, voor wie je 'Geschiedenis en Oudheden van Bristol' schreef. Uiteraard tegen een vergoeding, maar dat was veel te weinig en dus zocht je je heil bij de rijkaard Horace Walpole. Je stuurde hem poëziemanuscripten van Rowley, maar omdat je amper zestien was, kon hij niet geloven dat jij dat had geschreven, vermoedde hij plagiaat en dus liet hij je arrogant vallen, wat je diep gekrenkt heeft. Inmiddels was je al een jaar in de leer bij de advocaat John Lambert, maar dat vond je net zo verstikkend als je schooltijd. Na een zomer van bijkomen richtte je je literaire pijlen tegen de hertog van Grafton, de graaf van Bute en de prinses van Wales, een voorgangster van Diana Spencer, Augusta van Saksen-Gotha (1719 - 1772). Politieke aanvallen in de Middlesex Journal en de Town and Country Magazine. In april 1770 schreef je zwaardepressief 'Last Will and Testament', wat je geld van een beschermheer opleverde en advocaat Lambert zag je met gemengde gevoelens naar Londen gaan. Je kwam op voor de libertijnse, radicale politicus John Wilkes (1725 - 1797), waar je echter geen penny mee verdiende of soms een graaistuiver. Wilkes was wel sterk onder de indruk van je bevlogen schrijverij. Na negen maanden bij familie in Shoreditch ging je naar een zolderkamer in Holborn, in Brooke Street. Daar zat je nachtenlang in volstrekte eenzaamheid te schrijven. De zwarte romanticus in jou kon zich weer uitleven. Ondanks je honger, je had vaak drie dagen niet gegeten, weigerde je voedsel aan te nemen van je hospita of van je buurman-apotheker. Je depressie had de overhand en je had duistere plannen met jezelf, waardoor je isolement nog groter werd. Je geest zweefde langs de graven in de St. Mary Redcliffe, op zoek naar een eigen plek. Zwaar gedesillusioneerd door de magere inkomsten en het verdomd harde werken, maakte je op 24 augustus 1770 zelf een einde aan je depressieve leven door giftige arsenicum te drinken. Een mecenas, die geld wilde schenken, dr. Thomas Fry, kwam enkele dagen te laat.

Schrijver: Joanan Rutgers, 12 september 2012


Geplaatst in de categorie: idool

0.8 met 10 stemmen 136



Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)