Briljant en psychisch verwoest
(voor Iris Shun-Ru Chang (1968 - 2004))
Je bent geboren op 28 maart 1968 in Princeton, in de staat New Jersey. Je was het kind van Chinese immigranten, beiden hoogleraren, je vader Shau-Jin, professor in de theoretische natuurkunde en je moeder Ying-Ying, professor in de biochemica. Je ouders promoveerden beiden aan de Harvard Universiteit. Op je tweede werd je broer Michael geboren, die zeer extravert was, in tegenstelling tot jou. Je groeide op in Champaign-Urbana, in de staat Illinois. Je was een ernstig kind. Op je tiende won je een schrijfwedstrijd en sindsdien wilde je schrijfster worden. Je werd soms gepest vanwege je serieuze karakter en je drang om onafhankelijk te zijn. Als tiener schreef je gedichten, die je keurig dateerde. Daar ging je naar de Universiteit Laboratorium voor Hoge School van Urbana en op je zeventiende studeerde je af. De Aziatische schrijfster Eugie Foster (1971, Urbana) en Miss Amerika 2003, Erika N. Harold (1979, Champaign) zaten ook op deze school, evenals drie Nobelprijs-winnaars. Je ging naar de Universiteit van Illinois in Champaign-Urbana en op je eenentwintigste kreeg je een academische graad in de journalistiek. In die tijd was je ook een journaliste voor de krant The New York Times en binnen een jaar schreef je zes voorpagina-artikelen. Je schreef ook voor het persbureau Associated Press en voor de krant Chicago Tribune. Verder deed je een master's degree in Writing Seminars aan de Johns Hopkins Universiteit in Baltimore (Maryland), waar je playwriting, fictie, poëzie en wetenschap studeerde. Je scriptie ging over de poëzie van science. In die tijd begon je aan je literaire schrijfcarrière, je gaf lezingen en je schreef artikelen voor tijdschriften. In 1991, op je drie-en-twintigste, trouwde je met je universiteitsvriend Bretton Lee Douglas. Bretton was een lange, rood-harige student-ingenieur. Je kon wel twee of drie verhalen per dag schrijven. Bretton behaalde zijn doctoraat in de electrotechniek aan de Universiteit van Californië. Je lerares Ann Finkbeier vond je een fenomeen. Je schreef een biografie over Hsue-Shen Tsien, de oprichter van het Chinese ruimtevaartprogramma. Je woonde met Bretton in Santa Barbara. Op je vierentwintigste won je 15000 dollars en een jaar later verscheen je biografie over Tsien, 'Thread van de zijderups', wat matig verkocht. Op je zesentwintigste zag je een fototentoonstelling over het bloedbad in Nanking en je was diep geschokt, want je zag afgehakte hoofden, opengereten buiken en naakte vrouwen, die door hun verkrachters gedwongen werden om allerlei erotische standjes aan te nemen. Hun gezichten vol angst en schaamte. Deze Japanse, gruwelijke, mensonterende slachtpartij vervulde je met woede en je grootouders waren er bijtijds aan ontsnapt. Je wilde deze gruweldaden vastleggen en er was een noodzakelijke drang. Je psyche onderging onbewust eenzelfde slachtofferschap. Je sprak in China met overlevenden, die onder erbarmelijke omstandigheden woonden en leefden, met een kleine, financiële compensatie van de Japanners. Een extra vernedering erbij. Je ontdekte de goede daden van de Duitse John Rabe en van je landgenoot Minnie Vautrin, die beiden een Safety Zone creëerden. Minnie was lerares en missionaris, die vond dat ze gefaald had in haar reddingsacties, waardoor ze in 1941 zelfdoding pleegde. Jouw boek 'Verkrachting van Nanking' werd een wereldwijde best-seller en je verscheen veel op de televisie. Japanse ultra-nationalisten waren minder enthousiast en je ontving haat-mails, maar je bleef onbevreesd je waarheidsgetrouwe boek bespreken. Je sprak met Bill Clinton en op 31 augustus 2002 kregen Bretton en jij jullie zoon Christopher. Jullie namen een nanny en in 2003 verscheen een even somber boek 'De Chinezen in Amerika: A Narrative History'. In 2004 stortte je als workaholic in en je werd in het Norton Psychiatrisch Ziekenhuis in Louisville verpleegd, want je was zwaardepressief. Je had bovendien een psychose en men ontdekte dat je manisch-depressief was. Je kreeg antidepressiva, wat je niet echt wilde, want je ontkende je psychische ziekte, en je had therapeutische gesprekken. Je depressie bleef aanhouden en je nam schietles bij een wapensmid, omdat je een oud, onbetrouwbaar pistool had aangeschaft. Je schreef drie afscheidsbrieven en op 9 november 2004 werd je twee uur na je zelfdoding door een voorbijganger levenloos gevonden in je witte Oldsmobile. Je had de zes kamers van het antieke, replica Burgeroorlog-pistool geladen en de loop in je mond geplaatst. Je arme hoofd lag tegen het raam en je kleren waren bebloed. Je slikte vooraf nog Valproïnezuur en Risperidon om te kalmeren. Respectievelijk een stemming-stabiliserend middel en een anti-psychoticum. Het heeft je einddaad niet weerhouden, wat je in wezen niet meer wilde, want je kon niet meer verder en je paste ervoor om nog meer noodklokken te gaan luiden. Je verkoos het niet te doorbreken isolement, omdat de draaglast van je depressie overwon. De impact van je lijden was zo overweldigend en je vreesde daar in te moeten verdwalen. Nog verder was onverdraaglijk. Je voorvoelde de definitieve afgang. Je werd zesendertig jaar en je bent begraven op de Poort van de Hemel katholieke Begraafplaats in Los Altos Hills. Op diezelfde dag was er een herdenkingsdienst in Nanking. Uit diep respect.
Geplaatst in de categorie: idool