Ieder voor zich of toch niet?
Het was een winderige middag en ik slenterde wat door het winkelcentrum. Opeens werd er in een hevige windvlaag een kaartenstandaard bij de boekwinkel omver geblazen en de kaarten dwarrelden over de grond. Het winkelpersoneel reageerde alert en graaide verwoed de her en der verspreid liggende kaarten bij elkaar. Ik liep door met een stalen gezicht. Ik was moe, had een pestbui en geen zin om te helpen.
Het bleef aan me knagen dat ik niet even had geholpen. Zo herinnerde ik me een voorval in de bus; ook zo’n geval van mijn botheid en dat ik niet even in de bres was gesprongen.
Een donkergekleurde vrouw moest eruit en vroeg de chauffeur of ze even uit de ingang voor mocht stappen; ze was al wat ouder en door dat gewankel in een rijdende bus is het vaak moeilijk voor deze mensen om de achteruitgang te nemen. De chauffeur bromde: U gaat maar achteruit, u bent toch goed ter been?
Een paar haltes verder moest ik er uit en ik had een zware tas bij me. Ik zat ook voorin de bus en vroeg tevens aan de chauffeur of ik de uitgang voor mocht nemen.
Zonder morren opende de chauffeur het portier voor me. Als ik lef had gehad, had ik tegen hem moeten zeggen: Waarom opent u die deur wel voor mij en niet voor die andere donkere mevrouw, discriminatie is uit de mode, hoor. Maar ik dacht er op dat moment niet bij na en ik zal het ook wel niet gedurfd hebben.
Maar het kan nog erger. Ik liep bij Albert Heijn te winkelen, toen een meisje van ongeveer drie jaar oud in een enthousiaste bui plotseling tegen mijn karretje opbotste en haar gave melktandjes stootte. Ze zette het op een oorverdovend gekrijs.
En weer liep ik met een stalen gezicht door, omdat ik in deze situatie niet geconfronteerd wilde worden met de liefhebbende moeder van het meisje, die mij wellicht de schuld zou geven van deze botsing. Het was laf van me, ik had het kind op zijn minst kunnen troosten.
Ik bleef een gevoel van onbehagen houden en besloot toch mijn leven wat te beteren.
Ik begon een volgend keer bij de glasbak, waar een fles kapot gevallen was. Ik raapte scherf voor scherf op en deponeerde deze in de container.
Bij een ander voorval zat ik weer eens in de bus, toen een oudere heer, die slecht ter been was, de bus wilde halen. Hij begon verwoed tegen het ruitje van de chauffeur te tikken, omdat hij graag nog even meewilde. Maar hij moest even om de bus heenlopen, zag ik vanaf mijn zitplaats.
De chauffeur had het blijkbaar niet gezien of gehoord of wilde het niet zien en reed weg.
Ik zag dit alles dus gebeuren en riep hem toe vanuit de volle bus dat er nog iemand meewilde.
Maar zijn reactie bleef uit en ik pakte mijn eerder voorgenomen lef bij elkaar, die mij zo vaak had ontbroken, negeerde de verbaasde blikken van de medepassagiers en beende naar de chauffeur.
Ik vertelde hem van de oudere man, die graag nog meewilde en of hij even kon stoppen.
Het portier werd alsnog zwijgend geopend en de desbetreffende heer stapte hijgend en steunend de bus in, mij uitvoerig bedankend. Ik had mezelf niet voor niets voorgenomen dat ik in de toekomst iedereen die hulp nodig heeft, zou proberen te helpen. Als iedereen zo zijn steentje bijdraagt, zou de maatschappij er dan niet stukken vriendelijker gaan uitzien?
Geplaatst in de categorie: maatschappij