27 jaar in een psychiatrisch ziekenhuis
(voor Helene von Druskowitz (1856 - 1918))
Jij bent geboren als Helena Maria Franziska Druschkovich op 2 mei 1856 in Hietzing, Wenen. Jij kreeg eerst een klassieke opleiding en jij studeerde piano aan het Weense Conservatorium. In 1874 verhuisde jij met jouw moeder naar Zürich, waar jij in 1878 jouw abitur voltooide en waar jij filosofie, archeologie, Duitse literatuur, oriëntalisme en moderne talen aan de Universiteit van Zürich studeerde. Op jouw 22-ste was jij de eerste, Oostenrijkse vrouw en de tweede vrouw na Stefania Wolicka, die aan de Universiteit van Zürich afstudeerde. Jouw proefschrift ging over 'Don Juan' van Lord Byron. Als Dr.phil. Promovendus gebruikte jij de titel arts en de term Weltweisheit voor filosofie. Jij werkte als lerares literatuurgeschiedenis aan diverse universiteiten. Jij gaf lezingen in Duitsland, Frankrijk, Spanje en Italië. Jij publiceerde over Kant, Schopenhauer, Herbert Spencer en Paul Rée.
In 1881 ontmoette jij Freifrau Marie von Ebner-Eschenbach, een schrijfster van psychologische verhalen, die jou in haar literaire kring opnam. Haar ouders waren baron/graaf Franz Dubský en barones Marie von Vockel. Haar man was haar neef Moritz Freiherr Ebner von Eschenbach, die haar schrijfdrang stimuleerde. Haar bekendste verhaal is 'Krambambuli', wat in haar cyclus 'Dorf- und Schlossgeschichten' uit 1883 verscheen. Zij vocht tegen de gevestigde gedachten van haar tijd en zij wilde moraliteit en humanisme overbrengen. Zij was lid van de Verein zur Abwehr des Antisemitismus, in 1891 opgericht door de schrijver/pacifist Arthur Gundaccar von Suttner, de man van Bertha von Suttner, die in 1995 de Nobelprijs voor de Vrede kreeg. Arthur had jarenlang een liefdesrelatie met Bertha's en zijn mooie nicht Marie Louise Barones von Suttner, die hij tot ergernis van Bertha in hun huis kasteel Harmannsdorf nam. Op de bovenverdieping van de donjon zat een kapel. Marie schreef feuilletons, novellen en vertalingen. Marie onthulde in haar roman 'Wenn es leicht wird' uit 1898 over de liefdesrelatie met haar oom Arthur.
Jij kreeg contact met de historica/filosofe Meta von Salis, een penvriendin van Friedrich en Elisabeth Nietzsche. Meta groeide op in het kasteel Marschlins nabij Igis. In 1897 kocht zij de 'Villa Silberblick' in Weimar voor Elisabeth Förster-Nietzsche. Haar man Bernhard Förster pleegde op 3 juni 1889 zelfdoding in een hotel in San Bernardino, Paraguay. Bernhard was een domineeszoon en een antisemitische agitator en zijn kolonie 'New-Germania' in Paraguay mislukte. Hij werd 46 jaar en hij is in de junglebegraafplaats begraven. Elisabeth's moeder Franziska was de dochter van dominee David Ernst Oehler. Haar vader was de Lutherse dominee Carl Ludwig Nietzsche en haar opa Friedrich August Ludwig Nietzsche was ook een dominee. Van 1897 tot zijn overlijden op 25 augustus 1900 woonde haar broer Friedrich Nietzsche op de bovenverdieping van 'Villa Silberblick' en werd hij door haar verzorgd. Rudolf Steiner bezocht de dementerende Friedrich en hij hielp Elisabeth met het Nietzsche archiefwerk. Jij had contact met Friedrich Nietzsche en de door mij zeer bewonderde en liefhebbende Lou Andreas-Salomé. In 1884 ontmoette jij Rainer Maria Rilke.
Jij redigeerde de tijdschriften over vrouwenemancipatie 'Der heilige Kampf' en 'Der Federuf'. Friedrich Nietzsche was erg onder de indruk van jouw filosofische vermogens. Meta von Salis had een liefdesrelatie met Theophanie Elfriede Sabine Schücking, de dochter van de schrijver Levin Schücking en de schrijfster Louise von Gall. Haar oma was de dichteres Katharina Sibylla Schücking, bevriend met de schrijfster/dichteres/componiste Annette von Droste-Hülshoff. Meta had ook een liefdesrelatie met de dichteres Hedwig Kym. Friedrich stuurde jou zijn boeken en hij publiceerde liever bij jouw uitgeverij Oppenheim in Berlijn, dan bij Schmeitzner, waar zijn beste vriend, de professor protestantse theologie Franz Overbeck, ook publiceerde. Friedrich's visie over vrouwen maakte, dat jij zijn grootste critica was. In jouw kritiek op 'Also sprach Zarathustra' in 1886 imiteerde jij Nietzsche's stijl, wat hem zo diep raakte, dat hij in februari 1887 naar de schrijfster/barones Malwida von Meysenbug vluchtte, voor hulp tegen 'alle jonge of minder jonge meisjes'. Malwida was bevriend met Richard Wagner en zij had een relatie met Charles Baudelaire en Hector Berlioz. Zij woonde op de Dammallee 8 in Bayreuth.
Friedrich schreef aan de dichter/schrijver Carl Spitteler over jou: 'De kleine nestzwaan Druscowicz is allesbehalve mijn 'student''. Carl was getrouwd met de Nederlandse Maria Op den Hooff en hun dochters waren Anna en Marie-Adèle. Carl was het niet met Friedrich eens en hij nam het indirect voor jou op. Als intellectuele lesbienne pleitte jij voor absolute gendergelijkheid en was jij een sociale buitenstaander. Jij bekritiseerde alle vormen van religie en seksisme. Na de breuk met Nietzsche bekritiseerde jij ook zijn filosofie. In 1886 overleed jouw broer en in 1888 jouw moeder. Vanwege de minachting en spot van jouw tijdgenoten publiceerde jij onder pseudoniemen; Adalbert Brunn, Erna von Calagis, H. Foreign, Frl. E. von René, H. Sackorausch en Sacrosanct. Jij raakte steeds meer aan de alcohol en de drugs verslaafd. In 1891 scheidde jouw langdurige partner, de zangeres Therese Malten, van jou en verdronk jij in jouw alcoholisme. Therese, geboren op 21 juni 1853, woonde vanaf 1893 tot haar overlijden op 2 januari 1930 in de Therese Malten Villa op de Wilhelm-Weitling-Strasse 3 in Dresden-Zschieren, Kleinzschachwitz, gebouwd door Bruno Müller. Het staat tegenover Schloss Pillnitz en het heeft in de muziekzaal talloze trofee-decoraties hangen. Therese is in de Trinitatis-begraafplaats begraven, net als de zangeres/actrice Karoline Jagemann, de zangeres Wilhelmine Schröder-Devrient en de pianiste Marie Wieck. Marie's oudere zus was de pianiste Clara, die met Robert Schumann trouwde, en haar jongere zus was Cäcilie (1834 - 1893), ook een uitstekende pianiste, die vanaf haar 15-de geestesziek was.
In 1891 werd jij naar een psychiatrisch ziekenhuis in Dresden gestuurd, omdat jij paranoïde was. Op 14 juni 1902 werd jij in de psychiatrische kliniek van Mauer-Oehling opgenomen en kort daarna werd jij arbeidsongeschikt verklaard. Jij bleef de rest van jouw leven in de kliniek van Mauer-Oehling en jij bleef tot 1905 schrijven en publiceren. In 1905 verscheen jouw polemische antwoord 'Pessimistische Kardinalsätze. Ein Vademekum für die freiesten Geister' op 'Über den physiologischen Schwachsinn des Weibes' uit 1900 van de psychiater/neuroloog Paul Julius Möbius, bevriend met Emil Kraepelin. Jij stond niet alleen, want Hedwig Dohm, Oda Olberg en Johanna Elberskirchen keerden zich ook tegen het essay van Möbius. Jouw late werk is met zware misantropie doorspekt. De mannen vernietigen de wereld en de vrouwen dienen hen als 'leiders tot de dood'. Om dit proces te versnellen beveel jij consistente gendersegregatie en homoseksualiteit aan om 'het uitsterven van het menselijk geslacht' te bevorderen. Als misantroop span jij hiermee de kroon en was jij veel radicaler dan de filosoof Eduard von Hartmann met zijn 'Philosophie des Unbewussten' uit 1869 en zijn afwijzing van het pessimisme, zoals bij Schopenhauer. Rudolf Steiner werd sterk beïnvloed door Von Hartmann, net als Jung en Freud.
Eduard von Hartmann's eerste vrouw Agnes Marie Constanze Taubert ondersteunde hem met haar boek 'Der Pessimismus und seine Gegner' uit 1873. Agnes en Eduard kregen in augustus 1872 hun dochter Marie. Agnes overleed op 8 mei 1877 op de Potsdamer Strasse 77 (nu 197) in de buitenwijk Schöneberg van Berlijn. Zij werd 33 jaar. Met Eduard's tweede vrouw Alma Lorenz kreeg hij 6 kinderen. In 1885 publiceerde Eduard 'Der Spiritismus', waarin hij voor wetenschappelijk onderzoek naar spiritualisme pleitte. Volgens Eduard was Nietzsche direct door Max Stirner (Johann Caspar Schmidt) beïnvloed en pleegde hij plagiaat. Max was ook veel duidelijker in zijn ideeënpresentatie. Karl Marx is ook door Max beïnvloed. Zo zie je maar. Max was een voorloper van het individualistische anarchisme en het existentialisme, maar vooral een voorbeeld van radicaal solipsisme en individualiteit. Hij zei 'Mir geht nichts über Mich'. Hij ontwikkelde een ontkenning van moraliteit, een atheïsme en een maatschappijkritiek. Hij is bevrijd van het superego, waarvan de meeste mensen bezeten zijn. Hij is bevrijd van een grotendeels onbewust gevormd complex van waarden en morele concepten, (culturele) identiteit, het onderwijsproces enzovoort, wat het gedrag reguleert als een geweten. Dit grenst aan of is op zichzelf een vorm van verlichting, wat hij zelf 'het heilige' en 'de eenheid met het tevens gevreesde' noemt. De spiritualiteit ontbreekt duidelijk bij zijn filosofie.
Jij overleed op 31 mei 1918 in de kliniek van Mauer-Oehling door dysenterie en jij werd 62 jaar.
12 oktober 2022
Geplaatst in de categorie: idool