Een transgender man met literaire ambitie
(voor Maria Jakubina Komornicka (1876 - 1949))
Jij bent geboren op 25 juli 1876 in Grabów nad Pilica, Polen, waar nu een monument voor jou staat. Op de plek van jullie in de Tweede Wereldoorlog verwoeste landhuis staat nu de basisschool Szkola Podstawowa im. Zolnierzy Polskich Spod Monte Cassino op Parkowa 4. Het familiegraf is op de plaatselijke begraafplaats. Aan de rivier de Pilica staat de neo-gotische kerk van de Heilige Drie-eenheid, afgebouwd in 1917. Jouw familie bestond uit rijke grootgrondbezitters en in jouw jeugd woonde jij op het landgoed. Jouw ouders waren Anna Dunin-Wasowicz en Augustyn Komornicki. Jouw opa was Teodor Anselm Dzwonkowski (1764 - 1850). In 1889 ging jij met jouw moeder en vijf broers en zussen naar Warschau, waar privéleraren jullie doceerden, o.a. de literatuurhistoricus/hoogleraar/encyclopedist Piotr Chmielowski, die die van 1874 tot 1898 professor Pools aan het J. Pankiewicz Gymnasium voor Jongens in Warschau was. Met zijn vrouw Maria Józefa Trzcinska kreeg hij zeven kinderen. Hij gaf ook les aan de Vliegende Universiteit en hij overleed op 22 april 1904 in Lviv door een hartinfarct. Hij leed aan tuberculose. Hij werd 56 jaar en hij is in de begraafplaats van Lychakiv in Lviv begraven. Met een absoluut indrukwekkend grafmonument van Stanislaw Kazimierz Ostrowski. Stanislaw was met de dichteres Bronislawa Mierz-Brzezicka getrouwd. Hun dochter was Halina Grabska en hunn kleindochter de kunsthistorica Elzbieta Grabska-Wallis.
In 1892 debuteerde jij met korte verhalen in de Gazeta Warszawska, opgericht in 1774, met als eerste hoofdredacteur Stefan Luskina. In 1893 verscheen jouw novelle 'Roslaka' (Afscheiding) in deze krant in Warschau. In 1894 verscheen een bundel met korte verhalen 'Szkice' (Schetsen). In 1894 verscheen ook het drama 'Krzywdzeni' (Geschaad/De benadeelden) in de Gazeta Poznanska. Vervolgens ging jij onder de druk van jouw vader naar Cambridge, waar jij een half jaar colleges volgde aan het Newnham Women's College, in 1871 opgericht door de filosoof/econoom Henry Sidgwick. Virginia Woolf gaf er in 1928 lezingen en Sylvia Plath en Iris Murdock studeerden er. Na Cambridge publiceerde jij samen met de schrijvers Waclaw Nalkowski en Cezary Jellenta het literaire manifest 'Forpoczty' (Buitenposten). In 1896 verscheen jouw dagboek over jouw Cambridge-tijd 'Raj mlodziezy na poczatku' (Jeugdparadijs aan het begin).
In juni 1898 trouwde jij met de dichter/satiricus/sprookjesschrijver Jan Lemanski, geboren op 7 juli 1866 in Glazewo. Hij ging naar het gymnasium in Plock en de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Keizerlijke Universiteit van Warschau, waar Józef Kasznica en Dmitry Samokwasovitsj zijn decanen waren. Van 1901 tot 1907 was hij redactielid van het maandblad 'Chimera', naast de dichter/vertaler Zenon Przesmycki, die gedichten van Rimbaud, Poe, Mallarmé, Browning en Vrchlický vertaalde. Vanaf 1894 publiceerde Jan kleine werken in Warschause tijdschriften. Jij publiceerde ook in 'Chimera', vertalingen uit het Engels en recensies onder de naam Wlast. De schilderes Irena Lorentowics noemde Jan 'een grote vriend van kinderen, een freak en een tovenaar, een eenling en een stille man'. In september 1898 heeft Jan in het Planty Park in Krakau uit jaloezie op jouw neef en jou geschoten. Hij was onstuimig en ziekelijk jaloers. In juni 1900 zijn Jan en jij gescheiden. In 1900 verscheen 'Sprookjes. Psalmodies.', in 1901 poëzie in de serie 'Black Flames' in 'Chimera' en in 1902 het prozawerk 'Demonen'.
In 1905 woonde en werkte jij in Parijs. Jij kreeg een zenuwinzinking. Volgens de arts vanwege een depressie door overwerk. Jij verbleef een maand in een hospitaal voor geesteszieken. In 1907 nam jij een mannelijke identiteit aan en noemde jij jezelf Piotr Odmieniec Wlast. Volgens de schrijfster/literatuurhistorica Maria Dernalowicz verbleef jij in 1907 met jouw moeder in het Hotel Bazar in Poznan. Jullie waren op doorreis naar Kolobrzeg. In dit hotel uit 1842 verbrandde jij jouw jurken in een kachel en kwam jij als Piotr Wlast tevoorschijn. Jij ging mannenkleding dragen, een pijp roken en jouw haar verkorten. Hierdoor werd jij van het openbare leven uitgesloten. Jouw familie beschouwde jou als geestesziek en van 1907 tot 1914 zat jij in sanatoria en ziekenhuizen. In 1914 ging jij naar Grabów nad Pilica terug en schreef jij jouw laatste boek 'Het Boek van Idyllische Poëzie'. Jij zou de incarnatie van graaf Piotr Wlast (1080 - 1153) zijn, een Poolse magnaat uit de adellijke familie Dunins, de Zwanen. Hij was de stamvader van de Dunins en getrouwd met prinses Maria Svjatoslavovitsj, de kleindochter van Svjatoslav II, groothertog van het Groothertogdom Kiev. Zij kregen drie kinderen; Wszebór-Konstantyn, Swietoslaw-Idzi en Agafia-Beatrice. Jouw moeder was lid van de familie Dunin.
In 1944 verliet jij het familiebezit, wat oorlogsschade had gekregen. Jij ging naar een schuilplaats in Izabelin bij Warschau. Jij werd daar door jouw vriendin, de literator Zofia Villaume-Zahrtowa (1882 - 1961, Warschau), gevonden en dankzij haar ontving jij een toelage. Zofia was met de farmaceut Gustaw Zahrt getrouwd. In jouw laatste brieven gebruikte jij weer vrouwelijke vormen en ondertekende jij met Maria, Maaria en Marynia. Jij overleed op 8 maart 1949 in de fabriek in Izabelin. Jij werd 72 jaar en jij bent in de militaire begraafplaats Powaski op de Powazkowska-straat 43-45 in Warschau begraven.
4 december 2024
Geplaatst in de categorie: idool